B
Eenvoudige autostand
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de camera eventueel de gewenste onderwerpsstand
niet selecteren. Selecteer in dergelijke gevallen een andere opnamestand (A 35, 41 en 44).
Als de digitale zoom is ingeschakeld, wijzigt de onderwerpsstand U.
C
Bij gebruik van een statief
Wij adviseren u in de volgende situaties gebruik te maken van een statief om de camera te stabiliseren:
- Bij het maken van opnamen bij weinig licht met de flits-stand (A 47) ingesteld op W (uit)
- Bij het inzoomen op het onderwerp
Stel Vibratiereductie in op Uit in het menu Set-up (A 84) bij gebruik van een statief.
De zoom gebruiken
Draai aan de zoomknop om de optische zoom te activeren.
U kunt verder inzoomen op het onderwerp door
de zoomknop naar g (telefoto) te draaien.
U kunt uitzoomen en een groter gebied bekijken
door de zoomknop naar f (groothoek) te draaien.
Als u de camera inschakelt, wordt de zoom in de
maximale groothoekstand gezet.
Er wordt een zoomaanduiding weergegeven aan
de bovenzijde van de monitor als aan de
zoomknop wordt gedraaid.
Als u de zoomknop naar g draait terwijl de camera
is ingezoomd in de maximale optische
zoomstand, kunt u de digitale zoom gebruiken om het beeld tot maximaal 4× verder te vergroten.
C
Digitale zoom en interpolatie
Bij gebruik van de digitale zoom wordt de beeldkwaliteit minder als u inzoomt
voorbij V in de zoomaanduiding.
De positie van V bevindt zich meer aan de rechterkant bij het maken van
kleinere opnamen. Daarom kan, als het beeldformaat kleiner is (zoals is
opgegeven in de instelling voor de beeldmodus; A 57, E24), meer digitale
zoom worden toegepast zonder dat de beeldkwaliteit vermindert.
Uitzoomen
Inzoomen
Optische zoom Digitale zoom
Klein beeldformaat
25