Stap 3 Het beeld kadreren
1
Houd de camera stil.
Let op dat uw vingers, uw haar, de camerariem en andere
voorwerpen zich niet voor het objectief, de flitser, de
AF-hulpverlichting en de microfoon bevinden.
2
Kadreer het beeld.
Richt de camera op het gewenste onderwerp.
Als de camera automatisch de onderwerpsstand bepaalt,
verandert het pictogram voor de opnamestand (A 34).
24
Pictogram voor
opnamestand
2 9 m 0 s
2 9 m 0 s
9 7 0
9 7 0