8. Locatie
toestel
Opmerking:
De eisen qua lucht-
toevoer en rookgas-
afvoer kunnen de
locatie van het toestel
beïnvloeden.
Raadpleeg eerst
hoofdstuk 7 vooraleer
een defi nitieve
opstellingsruimte te
bepalen.
Risico op
chloorhoudende
substanties
bepaalt mee de
locatie van de
luchtinlaat
Bij het bepalen van de opstellingsplaats van het toestel moet u de minimumafstan-
den, luchttoevoer- & rookgasafvoervereisten (hoofdstuk 5) en de worpgegevens
(hoofdstuk 6) respecteren.
WAARSCHUWING :
wendige onderdelen van de luchtverwarmer kan brandwonden veroorzaken.
Hang het toestel op zodat die onderdelen niet kunnen worden aangeraakt.
Om het toestel in optimale condities te laten werken, is het raadzaam bepaalde
installatieprincipes in acht te nemen. Algemeen kan men stellen dat de ideale
ophanghoogte van het toestel tussen 2,0 en 3,5 m ligt. Het overschrijden van de
maximum aanbevolen ophanghoogte kan tot een verstoord luchtpatroon leiden.
Probeer de warme luchtstroom zoveel mogelijk op of langsheen muren te richten.
Om een optimaal rendement te bekomen is het uitermate belangrijk dat de toestel-
len zo dicht mogelijk bij de werkruimte worden opgehangen. Vermijd echter dat
de uitgeblazen luchtstroom rechtstreeks op de aanwezigen wordt gericht. Bij het
opstellen van de luchtverwarmers moet rekening worden gehouden met de aan-
wezigheid van schotten, pijlers, rekken en andere obstructies omdat die tot een
ombuiging van de luchtstroom kunnen leiden.
Bij een centrale ophanging van de luchtverwarmer moet de warme luchtstroom
gericht worden op of langsheen de muren van de te verwarmen ruimte. Bij het
verwarmen van grote ruimtes moeten extra toestellen worden geplaatst waarvan de
luchtstroom naar het centrale gedeelte van de te verwarmen ruimte wordt gericht.
Op plaatsen waar veel koude lucht binnendringt (deuren, laaddeuren,...) is het
wenselijk om op een afstand van 4,5 tot 6 m een toestel te installeren waarvan de
luchtstroom rechtstreeks op de koude luchtbron is gericht.
AANDACHT : Vergewis u ervan dat het toestel niet in contact met water
kan komen.
De aanwezigheid van chloorhoudende substanties/dampen in de verbranding-
slucht voor gasgestookte luchtverwarmers verhoogt de kans op corrosievorming.
Chloor, meestal aanwezig onder de vorm van freon of ontvettingsstoffen, zal, na
blootstelling aan een vlam, neerslaan en zich met alle aanwezige condensatie-
producten vermengen. Deze verbinding, chloorwaterstof genaamd, tast op zeer
korte termijn alle metalen aan. Neem de nodige voorzorgen om te vermijden dat
chloorhoudende substanties/dampen met het verbrandingsproces in aanraking
komen. Hou bij het bepalen van het luchttoevoersysteem rekening met geïnstal-
leerde afzuiginstallaties en/of heersende windrichtingen. Vergeet hierbij niet
dat chloor zwaarder is dan lucht. Hou daar rekening mee bij het bepalen van de
opstellingsruimte.
Aanraking van toevoer- en afvoerpijpen en in-
1307UDSA-2BENL/NLNL, Pag. 12/35