5 Parameters instellen
5.10
Functievergrendeling instellen
Wanneer de functievergrendeling wordt uitgevoerd, verschijnt ( ) op het display en
worden andere bewerkingen dan het in- en uitschakelen, het vasthouden/vrijgeven
van de weergegeven waarde, het uitvoeren van de weergegeven waarde en het
annuleren van de functievergrendeling uitgeschakeld.
1
Druk op de [F2]-toets.
»
De functievergrendeling kan worden ingesteld.
2
Druk op de [F1]-toets of [F3]-toets.
»
Telkens wanneer de toets wordt ingedrukt, wordt de functievergrendeling beurtelings
AAN/UIT gezet.
3
Druk op de [F2]-toets.
»
Instellingen zijn bevestigd; verschuift naar het volgende parameteritem.
(Ga naar
Tips
• Functievergrendeling is ingeschakeld bij het verlaten van de parameterinstellingsmodus
en het terugkeren naar de meetmodus.
• Selecteer [oFF] in stap
en nadat de functievergrendeling is opgeheven, kan elke instelling worden gewijzigd.
2
1
F2
"5.11 Wijzigen van andere functies" op pagina 62.)
2
om een item in te stellen waarvoor de functie is vergrendeld
(Kort indrukken) /
F1/F3
61
(Lang indrukken)
3
F2
Ga naar het
volgende
item
Nr. 99MAH054N