7
7.3 Reiniging
De reiniging van de ketel moet doorgevoerd worden bij het
begin en op het einde van de stookperiode. Dit garandeert
een lange levensduur van de stookketel en een energie-
sparende werking.
1. De verwarming aan de hoofd- en gevaarschakelaar uit-
schakelen en tegen onverwacht inschakelen beveiligen.
2. Toestelschakelaar op het ketelschakelveld op UIT (0).
3. Afdekkap en zijwanden afnemen.
4. Wachten tot de keteltemperatuur tot op minder dan
60°C afgekoeld is.
5. Aansluitstekker aan de brander uittrekken en keteldeur
openen.
Om het vlamkopopzetstuk niet te beschadi-
gen, moet bij de uitvoering purflam de brander
eerst opgetild en vervolgens uitgezwenkt wor-
den.
OPGELET
6. Inzetstuk verbrandingskamer 2, turbulatoren en ver-
brandingskamerring 1 (indien beschikbaar) uitnemen.
Opmerking:
Neem nota van de plaatsingsvolgorde
van de turbulatoren in de rookgaskana-
len, zodanig dat deze na de reinigings-
werken in dezelfde volgorde terug ge-
monteerd kunnen worden.
7. Revisieflens 3 openen, desgevallend een reinigings-
flens met adapter voor stofzuiger aanbrengen (toebe-
horen; bestelnr.: 400 110 01 02 2). Als alternatief kun-
nen de verbrandingsresten ook van bovenaf
aangezogen worden.
8. Ketel met bijgeleverde reinigingsborstels aan de geken-
merkte vlakken reinigen (zie afbeelding).
Opmerking:
Let op de gebruiksrichtlijnen bij het aan-
wenden van chemische reinigingsmidde-
len of conserveringsmiddelen.
9. Verbrandingsresten van de bodem verwijderen
(b.v. met stofzuiger).
38
Toegang voor de reiniging
3
optie
(
)
Gebruik van de reinigingsborstels
1
2
Toebehoren; bestelnr.:
400 110 00 05 7