9 Product configureren
4. Stel onder Aantal fasen aangesloten op het laadpunt en Aantal fasen aangesloten op
het laadpunt (Connector 2) in of het laadpunt eenfasig of driefasig aangesloten is. Kies
daarvoor [Eenfasig systeem] of [Driefasen systeem].
5. Kies [Opslaan] en [Herstart] om de wijzigingen op te slaan.
9.5.6
Fasen en faseverhouding instellen
Laadpunten zijn in de regel een- of driefasig ontworpen. Een voertuig kan via de fasedraad L1
(eenfasig), via de fasedraden L1 en L2 (tweefasig) of via de fasedraden L1, L2 en L3 (driefasig)
worden opgeladen. De onderlinge faseverhouding is steeds 120°.
Opdat de vermogensregeling de laadstroom optimaal kan verdelen en asymmetrische belasting
kan worden vermeden, moet de informatie van de faseverhouding of faserotatie per laadpunt
worden ingesteld. Om 1- of 2-fasige lasten in het kader van de begrenzing van asymmetrische
belasting beter te kunnen verdelen, worden in de onderverdeling de fasen geroteerd.
Voorbeeld:
Laadpunt 1
Laadpunt
L1
L2
L3
Laadpunt 2
Laadpunt
L1
L2
L3
Laadpunt 3
Laadpunt
L1
L2
L3
Werkwijze:
1. Selecteer in de navigatiesectie [Installatie].
2. Stel onder [Algemene installatie] > Fase rotatie van het laadpunt en Fase rotatie van
het laadpunt (Connector 2) het aantal fasen en de faseverhouding in.
3. Zorg ervoor dat voor de eerste oplading het aantal fasen en de faseverhouding van het
laadstation correct is ingesteld.
4. Kies [Opslaan] en [Herstart] om de wijzigingen op te slaan.
60
EVC-Business-BE-nl-13
net
L1
L2
L3
net
L2
L3
L1
net
L3
L1
L2
SMA Solar Technology AG
Bedieningshandleiding