SMA Solar Technology AG
2. Onder [LAN] > Modus voor ethernet-configuratie kunnen verschillende modi worden
geselecteerd.
☑ In de modus [Auto (DHCP client)] wordt het IP-adres automatisch aan het laadpunt
toegewezen door de DHCP-server in het netwerk.
☑ In de modus [Statisch] kan het IP-adres van het laadpunt statisch worden toegewezen.
☑ In de modus [DHCP-Server] wijst het laadpunt aan andere DHCP Client laadpunten in
het netwerk automatisch een IP-adres toe.
3. Controleer of alle laadstations zich in hetzelfde netwerk bevinden en dezelfde firmwareversie
hebben.
4. Controleer of elk laadstation een eigen IP-adres heeft. Een IP-adres mag niet meermaals
worden toegewezen.
5. Kies [Opslaan] en [Herstart] om de wijzigingen op te slaan.
9.5.3
Instellingen voor netwerkverbinding via mobiel netwerk
Werkwijze:
1. Selecteer in de navigatiesectie [Netwerk].
2. Controleer onder [GSM] > Access Point Name (APN) of de waarde [m2m.services] is
ingevoerd.
3. Controleer onder Network selectiemodus of de waarde [Automatisch] is geselecteerd.
4. Controleer onder Modem Access Technology of de waarde [Auto] is geselecteerd.
5. Kies [Opslaan] en [Herstart] om de wijzigingen op te slaan.
9.5.4
Laadstroom instellen
Werkwijze:
1. Selecteer in de navigatiesectie [Lastmanagement].
2. Stel onder [Lokaal] > Exploitant maximum laadstroom [A] de laadstroom in van het
laadpunt dat ter beschikking moet worden gesteld.
3. Stel onder [Lokaal] > Exploitant maximum laadstroom [A] (Connector 2) de
laadstroom in van het laadpunt dat ter beschikking moet worden gesteld.
4. Kies [Opslaan] en [Herstart] om de wijzigingen op te slaan.
9.5.5
Stroombegrenzing instellen
Werkwijze:
1. Selecteer in de navigatiesectie [Installatie].
2. Stel onder [Algemene installatie] > Stroombelastbaarheid van de toevoerleiding [A]
en Maximum laadstroom installatie [A] (Connector 2) de maximum laadstroom in.
3. Controleer of de maximale stroomsterkte niet hoger is dan voor het laadpunt is ontworpen,
afhankelijk van de AC-bekabeling en de leidingbeveiligingsschakelaar.
Bedieningshandleiding
9 Product configureren
EVC-Business-BE-nl-13
59