Let op:
Het product beweegt altijd binnen
de doorrijbreedte, maar de afstand tot de
geleidingsdraad wordt afgewisseld.
3.4.4.1 Onderzoeken waar de geleidingsdraad voor de
LONA-installatie geplaatst moet worden
Volg de onderstaande aanwijzingen als u een virtueel
werkgebied met de LONA-functie installeert.
•
Plaats de geleidingsdraad in alle delen van het
werkgebied.
•
Wij adviseren dat u de geleidingsdraad in een lijn
in alle delen van het werkgebied plaatst.
•
Installeer de geleidingsdraad in een lus als dit
nodig is. Plaats de geleidingsdraad in een lus
aan de rechterkant van het laadstation. Plaats de
geleidingsdraad met een minimale afstand van 1,5
m / 4,9 inch (A) van het andere gedeelte van de
geleidingsdraad.
18 - Installatie
A
3.4.5 Voorbeelden van werkgebieden
•
Als het laadstation in een klein gebied (A) wordt
geplaatst, zorgt u ervoor dat de afstand tot de
begrenzingsdraad minimaal 2 m/6.6 ft vóór het
laadstation bedraagt.
•
Als het werkgebied een doorgang (B) zonder
geleidingsdraad heeft, is de minimale afstand
tussen de begrenzingsdraden 2 m / 6.5 ft. Als
er wel een geleidingsdraad is aangebracht in
de doorgang, is de minimale afstand tussen de
geleidingsdraden 60 cm / 24 inch. Gebruik de
functie
Maaien in een doorgang om de doorgang
Tuindekking en Maaien in een
te maaien, zie
doorgang op pagina 25 .
•
Als het werkgebied gebieden heeft die door
middel van een smalle doorgang (B) met elkaar
zijn verbonden, kunt u het product zodanig
instellen dat dit eerst de geleidingsdraad volgt
en deze dan na een bepaalde afstand (C)
verlaat. De instellingen kunnen worden gewijzigd in
Tuindekking en Maaien in een doorgang op pagina
25 .
•
Indien het werkgebied een bijgebied (D) omvat,
raadpleegt u
Bijgebied op pagina 31 . Zet het
product in het bijgebied en selecteer
Bijgebied .
de modus
1298 - 021 - 24.10.2022