Foto's zijn onder- of overbelicht.
Stel flitsbelichtingscompensatie in als het hoofdonderwerp er erg donker of erg licht
uitziet (
).
Gebruik FE-vergrendeling als de foto een sterk reflecterend voorwerp bevat (
Met hogesnelheidssynchronisatie wordt het richtgetal (effectieve flitsbereik) kleiner
naarmate de sluitersnelheid (-tijd) lager wordt. Verklein de afstand tot het onderwerp
(
).
Flits niet met flitsgroep C naar het hoofdonderwerp gericht als u automatisch flitst met
drie flitsgroepen (A, B en C) (
Flits bij opnamen waarbij voor elke flitsgroep een eigen flitsmodus is ingesteld niet met
meerdere flitsgroepen die zijn ingesteld op [AutoExtFlash] of [E-TTL II] als ze naar het
hoofdonderwerp zijn gericht (
De foto is erg onscherp.
Bij opnamen met weinig licht in de opnamemodus <
of <
> AE-programma, wordt de trage synchronisatie geactiveerd en dit resulteert in
tragere sluitersnelheden (-tijden). Gebruik een statief of stel de synchronisatiesnelheid
van de flitser in op [Slow sync] (
).
).
).
83
> AE met diafragmavoorkeur
).