insTAllATie
Ingebruikname
12. Ingebruikname
Voor de werking van het toestel is de warmtepompmanager WPM
noodzakelijk. Hiermee worden alle vereiste instellingen voor en
tijdens de werking uitgevoerd.
Alle instellingen in de ingebruiknamelijst van de warmtepomp-
manager, de ingebruikname van het toestel en de opleiding van
de gebruiker moeten uitgevoerd worden door een installateur.
De ingebruikname moet overeenkomstig deze bedienings- en
installatiehandleiding en de handleidingen van de warmtepomp-
manager plaatsvinden. Voor de ingebruikname kunt u een beroep
doen op onze klantenservice (tegen betaling).
Als u dit toestel commercieel gebruikt, dient u voor de ingebruik-
name rekening te houden met de voorschriften inzake industriële
veiligheid en gezondheid. Meer informatie hieromtrent vindt u bij
de bevoegde toezichthoudende instantie (bijv. TÜV).
12.1 Controle voor de opstart
Controleer voor de ingebruikname de volgende punten (neem de
checklist voor ingebruikname in acht):
12.1.1 Verwarmingsinstallatie
- Hebt u de verwarmingsinstallatie met de correcte druk ge-
vuld en de automatische ontluchter gesloten?
12.1.2 Temperatuursensor
- Hebt u de buitensensor en de retoursensor (in combinatie
met een buffervat) correct aangesloten en geplaatst?
12.1.3 Netaansluiting
- Heeft u de netaansluiting vakkundig uitgevoerd?
12.2 Werking met een externe tweede
warmtegenerator
Het toestel is in de fabriek op compressorwerking met elektri-
sche nood-/bijverwarming ingesteld. Als het toestel bivalent met
een externe tweede warmtegenerator wordt gebruikt, moet u de
schuifschakelaar op "Compressorwerking met een externe tweede
warmtegenerator" instellen (zie hoofdstuk "Storingen verhelpen/
Controle van de schuifregelaar op de IWS").
12.3 Eerste ingebruikname
12.3.1 De stooklijn instellen
Het rendement van een warmtepomp neemt af naarmate de aan-
voertemperatuur stijgt. Stel de stooklijn zorgvuldig in. Te hoog
ingestelde stooklijnen doen de zone- en thermostaatkleppen slui-
ten, zodat het vereiste minimumdebiet in het verwarmingscircuit
de mogelijk te laag is.
f Houd rekening met de handleiding van de
f
warmtepompmanager.
www.stiebel-eltron.com
Aan de hand van de volgende procedure kunt u de stooklijn correct
instellen:
- Thermostaatklep(pen) of zoneklep(pen) in een referentie-
ruimte (bv. woon- en badkamer) volledig openen.
Het is aan te bevelen geen thermostatische kranen of
zonekranen te monteren in de referentieruimte. Regel
voor deze ruimtes de temperatuur met behulp van een
afstandsbediening.
- Pas bij verschillende buitentemperaturen (bv. –10 °C en
+10 °C) de stooklijn zo aan dat in de referentieruimte de ge-
wenste temperatuur wordt ingesteld.
Richtwaarden voor het begin:
Parameters
Vloerverwarming
Stooklijn
0,4
Regeldynamiek
10
Comfort temperatuur
20 °C
Als de kamertemperatuur te laag is in de overgangstijd (ca. 10 °C
buitentemperatuur), dan moet u in het menu van de warmtepomp-
manager onder "INSTELLINGEN/VERWARMEN/VERWARMINGSCIR-
CUIT" de parameter "COMFORT TEMPERATUUR" verhogen.
Aanwijzing
Wanneer er geen afstandsbediening is geïnstalleerd, leidt
een verhoging van de parameter "COMFORT TEMPERA-
TUUR" tot een parallelle verschuiving van de stooklijn.
Als de kamertemperatuur bij lage buitentemperaturen te laag is,
moet de parameter "STIJGING VERWARMINGSCURVE" worden
verhoogd.
Als u de parameter "STIJGING VERWARMINGSCURVE" hebt ver-
hoogd, moet u bij hogere buitentemperaturen de zoneklep of de
thermostaatklep in de referentieruimte op de gewenste tempe-
ratuur instellen.
Materiële schade
!
Verlaag de temperatuur in het volledige gebouw niet door
alle zone- en thermostaatkleppen dicht te draaien, maar
maak gebruik van de verlagingsprogramma's.
Als alles correct uitgevoerd werd, kunt u het systeem op maximale
bedrijfstemperatuur verwarmen en nogmaals ontluchten.
Materiële schade
!
Let bij vloerverwarmingen op de maximaal toegelaten
temperatuur voor de vloerverwarming.
12.3.2 Overige instellingen
f Neem voor de werking met en zonder buffervat de info in de
f
handleiding van de WPM en de parameter BUFFERWERKING
in het menu INSTELLINGEN / BASISINSTELLING in acht.
Bij gebruik van het opwarmprogramma
Wanneer u het opwarmprogramma gebruikt, houd dan reke-
ning met de gegevens in de ingebruiknamehandleiding van de
warmtepompmanager (hoofdstuk "PROGRAMMA'S / OPWARM-
PROGRAMMA").
radiatorverwarming
0,8
10
20 °C
WPL ACS classic |
17