Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Neuson 3001 Handleiding pagina 64

Inhoudsopgave

Advertenties

6.1.2
De machine mag alleen door de machinist en van uit de bestuurdersstoel worden bediend.
6.1.3
Tot het bestijgen en betreden van de machine zijn de daarvoor voorziene treden en vlakken te
gebruiken. Zij zijn stapzeker te onderhouden.
6.1.4
Bij grondverzetmachines met snelwisselsysteem, voor het wisselen van uitrustingsstukken, waarbij
het vergrendelen vanuit de bestuurdersstoel niet duidelijk kan worden gezien (konstruktie, vervuiling)
zijn volgende veiligheidsmaatregelen noodwendig:
- De machinist of een andere persoon moeten het vastzitten van het
uitrustingsstuk direkt aan het snelwisselsysteem kontroleren.
- Wanneer dit niet mogelijk is, moet men de graafarm zo ver heffen dat bij het
uit- en intrekken de vaste zit wordt gekontroleerd.
Tijdens de proef mag zich niemand in de gevaarlijke zone bevinden.
6.2
Personentransport
6.2.1
Naast de machinist mogen op grondverzetmachines slechts personen worden vervoerd, wanneer de
fabrikant daarvoor zitplaatsen heeft voorzien.
Deze plaatsen moeten met vaste zetels en zekeringen tegen het afvallen van de
grondverzetmachine zijn voorzien.
6.2.2
Grondverzetmachines mogen eerst na toelating van de machinist en slechts bij stilstand van de
machine worden bestegen of verlaten.
6.3
Rijverkeer
6.3.1
Voor het in bedrijf nemen van de grondverzetmachine, moeten de bestuurdersstoel, de spiegel enz.
zo worden ingesteld, dat men veilig kan werken.
6.3.2
Bij grondverzetmachines met ROPS-uitvoering moet de veiligheidsgordel worden aangelegd.
6.3.3
De ruiten moeten zuiver en vrij van ijs zijn.
6.3.4
Starthulp met ether mag niet in de buurt van hitte, open vuren of in slecht beluchte ruimtes worden
aangewend.
6.3.5
De rijwegen moeten zo zijn, dat een zeker bedrijf is gewaarborgd. Met andere woorden, de rijwegen
moeten breed, met zo klein mogelijke helling en op vaste ondergrong zijn aangelegd.
6.3.6
Voor het rijden op bruggen, kelderbedekkingen, gewelven moet men letten op het steunvermogen. .
6.3.7
Bij het inrijden van tunnels enz. moet men letten op de inrijbreedte en -hoogte.
6.3.8
Bij grote hellingen of steigingen moet tot verhoging van de stabiliteit de last zo veel mogelijk
bergzijde worden gevoerd.
6.3.9
Bergaf mag niet met ontkoppelde motor worden gereden.Voor het rijden op een helling moet de
overeenkommemde gang worden ingelegd en tijdens de rit op de helling niet meer omgeschakeld.
4
1000111464_Handleiding_nl

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

40015001

Inhoudsopgave