4
Gevarenzone.
4.1
In de gevarenzone van grondverzetmachines mogen geen personen zich ophouden.
De gevarenzone is de omgeving van de grondverzetmachine, waarin personen door de
arbeidsbewegingen, werkinrichtingen en uitrustingsstukken van de grondverzetmachine of door
opvliegende of vallend materiaal of door afvallende werkinrichtingen kunnen worden bereikt.
4.2
De machinist mag slechts met de machine werken, wanneer zich geen personen in de gevarenzone
ophouden.
4.3
De machinist moet bij gevaar de personen waarschuwingstekens geven.
4.4
De machinist moet het werk met de grondverzetmachine stoppen, wanneer de personen ondanks de
waarschuwing de gevarenzone niet verlaten.
4.5
De knikzone van knikgestuurde grondverzetmachines mag bij lopende motor niet worden betreden.
4.6
Om knellen te vermijden is een veiligheidsafstand van min. 500 mm tegenover gebouwen, wanden,
steigers en andere machines te respecteren.
4.7
Is het niet mogelijk de veiligheidsafstand te houden, zo is de zone tussen wand en graafinrichting
van de grondverzetmachine af te sluiten.
4.8
Wanneer het zicht van de machinist op zijn rij- en werkbereik is belemmerd, dan moet hij
aangewezen worden of de zones worden afgesloten.
5
Stabiliteit
5.1
Grondverzetmachines moeten zo worden ingezet, bediend en gebruikt, dat de veiligheid tegen het
omstorten is verzekerd.(zie ook punt 7.3)).
5.2
De machinist moet de rijsnelheid aan de plaatselijke omstandigheden aanpassen en bij hellingen en
gevaarlijke ondergrond de graafinrichting zo dicht mogelijk aan de grond houden.
5.3
Bij graafmachines, die met bijkomende stutinrichtingen, ter verhoging van de stabiliteit zijn uitgerust,
moeten de desbetreffende hoofdstukken van de handleiding van de fabrikant worden gevolgd.
5.4
Grondverzetmachines moeten van groeven, grachten, bergafval en bermranden zo ver verwijderd
blijven, dat er geen instortgevaar bestaat.
5.5
In de buurt van putten en bermranden moeten grondverzetmachines tegen het wegrollen of
wegglijden worden verhinderd.
6
Bediening
6.1
Algemeen
6.1.1
De machinisten moeten door de ondernemer tot het bedienen of onderhouden van de
grondverzetmachines worden bestemd.
9707031_Handleiding_1001_1501_2001_nl
3