VERWARMING : GASBRANDER
Controle van de injectiedruk bij lage warmte
- Schakel de regelaar naar Lage warmte
- Controleer de uitlaatdruk en stel deze, indien nodig, bij tot
3,7 mbar (G20) en 5,1 mbar voor Groningen (G25),
of 15,3 mbar voor propaan (G31) (afbeelding 18).
FLEXYII-WSHP-IOM-0110-D
- Na het aanpassen van de lage warmte, moet u de hoge
warmte opnieuw controleren.
- Plaats de stoppers opnieuw en sluit de drukpoorten.
Tabel met drukaanpassingen voor elk type gas (mbar)
Categorie
G20
G25 (Groningen)
G31 (GPL)
Afb. 18
Injectie bij
Toevoerdruk
Injectie min.
20.0 +/- 1
3.7 +/- 0.1
25.0 +/- 1.3
5.1 +/- 0.1
15.3 +/- 0.3
37.0 +/- 1.9
Injectie bij
hoge warmte
10.4+/- 0.2
13.1 +/- 0.2
34.3 +/- 0.6
Pagina 66