Koplamp vervangen
Als u de koplamp verwijdert of vervangt, moet u de
kabelboom naar de gloeilamparmatuur losmaken als de
gloeilamp ook moet worden verwijderd.
1. Verwijder de snelklemmen en ringen waarmee de
koplamp is bevestigd.
Opmerking: Bewaar alle onderdelen.
2. Verwijder de koplamp door deze naar voren door de
opening in de voorbumper te trekken (Figuur 31).
3. Monteer de nieuwe koplamp via de opening in de
bumper (Figuur 31).
4. Zorg ervoor dat de afstelpennen op één lijn zijn met de
openingen in de montagebeugel in de bumper.
5. Zet de koplamp vast met de ringen en de snelklemmen
die u eerder hebt verwijderd.
6. Bevestig de koplamp aan de kabelboom die u eerder
hebt verwijderd.
7. Verstel de koplampen om de lichtbundel in de gewenste
stand te zetten.
Koplampen afstellen
Ga als volgt te werk om de stand van de koplampen af te
stellen als een koplamp is vervangen of verwijderd.
1. Draai het contactsleuteltje op AAN en ontsteek de
koplampen.
2. Gebruik de bevestigingen van de koplampen om deze
te draaien en zet de lichtbundel in de gewenste stand.
Onderhoud
aandrijfsysteem
De banden controleren
Onderhoudsinterval: Om de 100 bedrijfsuren
Om de 100 bedrijfsuren
U moet de banden minstens om de 100 bedrijfsuren
controleren. Ongelukken tijdens werkzaamheden, zoals een
botsing tegen een trottoirband, kunnen een band of een velg
beschadigen en tevens de wieluitlijning verstoren. Daarom
moet u na een ongeluk de conditie van de banden controleren.
Controleer of de wielen stevig zijn gemonteerd. Draai de
wielmoeren vast met een torsie van 61 tot 88 Nm.
Toespoor en vlucht van
voorwielen afstellen
Onderhoudsinterval: Om de 100 bedrijfsuren/Jaarlijks
(houd hierbij de kortste periode
aan)—Toespoor en vlucht van
voorwielen controleren.
Belangrijk: Om deze procedure uit te voeren, moet
u het gereedschap met referentienr. TORO 6010
aanschaffen bij uw Toro-dealer.
Het toespoor dient 0-6 mm te bedragen en de vlucht 0+1/2
graden, d.w.z. de onderkant van de velgen is 2,3 mm meer
naar binnen gericht dan de bovenkant, met de volgende
parameters:
•
Controleer de bandendruk en zorg ervoor dat de banden
vooraan tot 82 kPa gepompt zijn.
•
Leg ofwel een gewicht op de bestuurdersstoel dat
overeenkomt met het gemiddelde gewicht van de
bestuurders die met de machine zullen werken, of laat een
bestuurder plaatsnemen op de stoel. Het gewicht of de
bestuurder dienen gedurende de hele procedure op de
stoel te blijven.
•
Rol op een vlakke ondergrond de machine 2 tot 3 meter
recht achteruit en vervolgens recht vooruit naar de plaats
waar u vertrok. De ophanging bevindt zich nu in de
bedrijfsstand.
•
Meet het toespoor met de wielen recht vooruit.
1. Om de vlucht te meten, plaatst u een rechte hoek op
de grond met de verticale zijde tegen het oppervlak
van de band (Figuur 32).
32