Figuur 72
1. 50 A (hoofdstroomcircuit)
2. 40 A (ECU)
3. 50 A (gloeibougies)
4. Leeg
5. 15 A (12 V hulpstroom)
6. 10 A (gevarenverlichting –
optioneel)
6.
Plaats het deksel van de zekeringhouder
71).
7.
Sluit en vergrendel de motorkap.
7. 10 A (koplampen –
optioneel)
8. 10 A (luchtgeveerde stoel
– optioneel)
9. 10 A (zwaailicht –
optioneel)
10. 10 A (systeemvermogen –
optioneel)
11. 10 A (claxon)
(Figuur
Onderhoud
aandrijfsysteem
Bandenspanning
controleren
Controleer de spanning van de voor- en achterbanden.
Raadpleeg de onderstaande tabel voor de juiste druk.
Belangrijk:
Zorg ervoor dat alle banden steeds de
juiste bandenspanning hebben voor het gewenste
contact met de grasmat.
Ban-
Ban-
den
den-
g351786
type
Vooras
23 x 1
0.5-12,
BKT ga-
zonpa-
troon
Ach-
18 x 9
teras
.5-8,
BKT ga-
zonpa-
troon
Torsie van wielmoeren
controleren
Onderhoudsinterval: Na het eerste bedrijfsuur
Na de eerste 10 bedrijfsuren
Om de 50 bedrijfsuren
Draai de wielmoeren in een gekruist patroon aan met
de volgende torsie:
Voorwielen: 200 N·m
Achterwielen: 100 N·m
WAARSCHUWING
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie
hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Zorg dat de wielmoeren de juiste torsie
hebben.
48
Aanbevolen bandenspanning
Alge-
Ga-
Toe-
meen
stand
zonom-
gebruik
standig-
van het
heden
wegdek
1 bar
0,69 bar
1,38 bar
1 bar
0,69 bar
1,38 bar
Maxi-
male
druk
1,72 bar
1,72 bar