2.
Giet de aanbevolen brandstof in de
brandstoftank tot 25 mm vanaf de onderkant
van de vulbuis.
Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit
te zetten. Controleer het brandstofpeil in het
kijkglaasje of op de brandstofmeter wanneer u
de tank aan het vullen bent.
Belangrijk:
Vul de brandstoftank niet
helemaal.
3.
Plaats daarna de dop terug.
Opmerking:
U hoort een klik als de dop goed
bevestigd is.
4.
Neem eventueel gemorste brandstof op.
Dagelijks onderhoud
uitvoeren
Ga elke dag als volgt te werk voordat u de machine
start:
•
Controleer het oliepeil in de motor – zie
Motoroliepeil controleren. (bladz.
•
Water aftappen uit het brandstoffilter – zie
aftappen uit het brandstoffilter (bladz.
•
Het koelsysteem controleren – zie
koelsysteem (bladz.
•
Controleer de bandenspanning – zie
bandenspanning controleren (bladz.
•
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof
– zie
Het peil van de hydraulische vloeistof
controleren (bladz.
•
Controleer het contact tussen de messenkooi en
het ondermes – zie
snijplaat en messenkooi controleren (bladz.
Veiligheid tijdens het werk
Algemene veiligheid
•
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor
ongelukken die persoonlijk letsel of materiële
schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke
ongelukken te voorkomen.
•
Draag geschikte kleding, zoals een
veiligheidsbril, lange broek, gripvaste, stevige
veiligheidsschoenen en gehoorbescherming.
Draag lang haar niet los en draag geen juwelen.
•
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder
de invloed van alcohol of drugs bent.
•
Vervoer nooit passagiers op de machine en houd
omstanders en huisdieren weg van de machine
terwijl deze wordt gebruikt.
32).
34).
Onderhoud
39).
De
37).
42).
Afstelling van contact tussen
•
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede
zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren
kunt vermijden.
•
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen
hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
•
Voordat u de motor start: zorg dat alle
aandrijvingen in de neutraalstand staan, de
parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de
bestuurderspositie bevindt.
•
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de
maai-eenheden. Blijf altijd uit de buurt van de
afvoeropening.
•
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt
om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
•
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde
hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die
uw zicht kunnen belemmeren.
•
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels
of dijken. De machine kan plotseling omslaan als
een wiel over de rand komt, of als de rand instort.
•
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet
maait.
•
Stop de machine en controleer de maai-eenheden
Water
als u een vreemd voorwerp heeft geraakt of als
de machine abnormaal begint te trillen. Voer alle
noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine
weer in gebruik neemt.
•
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig
als u een bocht maakt of wegen en voetpaden
oversteekt met de machine. Verleen altijd
voorrang.
•
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid
uit en stop de motor voordat u de maaihoogte
wijzigt (tenzij u deze kunt aanpassen vanuit de
bestuurderspositie).
46).
•
Laat de motor nooit lopen in een ruimte waar
uitlaatgassen zich kunnen verzamelen.
•
Als u de machine verlaat, laat deze dan niet
draaien.
•
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie
verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of
deblokkeren van het kanaal):
– Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak.
– Schakel de aftakas uit en laat de werktuigen
zakken.
– Stel de parkeerrem in werking.
– Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het
contact.
– Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot
stilstand zijn gekomen.
•
Gebruik de machine niet als het kan bliksemen.
21