REMKO ML
Muuroverbruggingen
Er dient per binnentoestel een
■
muuroverbrugging van min.
70 mm diameter en 10 mm
niveauverschil van binnen naar
buiten voorzien te worden.
Wij raden aan het gat aan de
■
binnenzijde te bekleden of bv.
met een PVC-buis te bekleden,
om beschadigingen aan de
leidingen te vermijden.
Na montage dient de
■
muuroverbrugging
architectonisch met geschikte
dichtingsmiddelen afgesloten te
worden. gebruik geen cement-
of kalkhoudende stoffen!
Leidingen in muuroverbrugging
Stuurleiding
Zuigleiding
Condensleiding
Inspuitleiding
Montagemateriaal
Het binnentoestel wordt door middel
van 4 architectonisch te plaatsen
schroeven over een wandhouder
bevestigd.
Het buitendeel wordt door
middel van 4 schroeven over een
wandhouder aan de wand of
over een vloerconsole op de vloer
bevestigd.
16
Keuze van de installatieplaats
Binnentoestel
Het binnentoestel is ontworpen
voor een horizontale
wandmontage boven de deur. Het
kan echter ook bovenaan de wand
(min. 1,75 m bovenzijde vloer)
geplaatst worden.
Buitendeel
Het buitendeel is ontworpen voor
een horizontale staande montage
buiten. De opstellingsplaats van de
toestellen dient horizontaal, vlak
en vast te zijn. Bijkomend dient
het toestel beveiligd te worden
tegen omkippen. Het buitendeel
kan zowel buiten als binnen een
gebouw opgesteld worden. Bij de
buitenmontage dient er op gelet
de volgende aanwijzingen voor de
beveiliging van de toestellen tegen
weersinvloeden te beschermen.
Regen
PVC-buis
Het toestel dient bij vloer- of
dakopstelling met min. 10 cm open
vloerruimte gemonteerd te worden.
Een vloerconsole is als toebehoren
verkrijgbaar.
Zon
De vervloeier van het buitendeel is
een warmteafgevend bouwonderdeel.
Zonnestraling verhoogt extra de
temperatuur van de lamellen en
vermindert daardoor de warmteafgave
van de lamellenwisselaar. Het
buitendeel dient zo mogelijk aan
de noordzijde van het betreffende
gebouw opgesteld te worden.
Architectonisch dient in voorkomend
geval een beschaduwing ingericht
te worden. Dit kan door een klein
afdak gebeuren. De uitgaande
warmeluchtstroom mag echter door
deze maatregelen niet beïnvloed
worden.
Wind
Wordt het toestel in voornamelijk
windige omgevingen geïnstalleerd,
dient erop gelet, dat de
uitgaande warmeluchtstroom
kan ontsnappen. Is dit
niet mogelijk, voorzie dan
eventueel architectonisch een
windbeveiliging. Let er op, dat de
windbeveiliging de luchttoevoer
naar de toestellen niet beïnvloedt
Windbeveiliging
Wind
Sneeuw
In gebieden met sterke sneeuwval
dient U voor het toestel een
montage op de wand te voorzien.
De montage dient dan min. 20
cm boven de te verwachten
sneeuwhoogte te gebeuren, om
het binnendringen van sneeuw
in het buitendeel te verhinderen.
Een wandconsole is als toebehoren
verkrijgbaar.
Minimumafstand tot sneeuw
Sneeuw
20 cm