Figuur 32
1. Messenkooimotor
3.
Zet de motor in de opbergruimte op de voorkant
van de ophangarm
Figuur 33
Opmerking:
Als u de maaimessen slijpt, de
maaihoogte instelt of onderhoudswerkzaam-
heden aan een maaidek verricht, moet u de
motoren van de messenkooien van het maaidek
in de opbergruimte op de voorkant van de
ophangarmen plaatsen om beschadiging te
voorkomen.
Belangrijk:
Breng de ophanging niet
omhoog in de transportstand als de
messenkooimotoren zich in de houders in
het frame van de machine bevinden. Dit
kan schade aan de motoren of slangen tot
gevolg hebben. Als u de tractie-eenheid
moet verplaatsen terwijl de maaidekken niet
gemonteerd zijn, bevestig deze dan met
kabelklembanden aan de ophangarmen.
4.
Open de vergrendelingen op de stang van
de ophangarm van het maaidek dat u wilt
verwijderen
(Figuur
5.
Maak de vergrendelingen van de stang van het
maaidek los.
2. Motorbevestigingsstang
(Figuur
33).
29).
6.
Rol het maaidek onder de ophangarm vandaan.
7.
Herhaal indien nodig stap
de andere maaidekken.
Toerental van de
messenkooien instellen
Om een constante, hoge maaikwaliteit te verkrijgen
en een uniform aanzicht na het maaien moet u de
snelheid van de messenkooi (op het verdeelblok,
onder de afdekking links van de stoel) juist instellen.
U stelt de toerentalregeling van de messenkooien als
volgt in:
1.
Selecteer de maaihoogte waarop de maaidekken
g014605
zijn ingesteld.
2.
Kies de rijsnelheid die het meest geschikt is voor
de maaiomstandigheden.
3.
Met behulp van de bijbehorende grafiek (zie
Figuur
34) voor maaidekken met 5, 8, 11 of
14 messen kunt u de juiste instelling voor de
toerentalregeling van de messenkooien bepalen.
g014608
4.
Om het toerental in te stellen, draait u aan de
knop
(Figuur
instelling aangeeft.
31
2
tot en met
Figuur 34
35) tot de wijzer de gewenste
6
voor
g014736