REMKO RR
Beschrijving
Klepaansturing in de modus Koelen (klem 7 of 10):
Servomotoren (P07=1), NC-kleppen (P07=2), NO-kleppen (P07=3),
P07
mediumdebietgeregelde NC- (P07 =4) of NO-kleppen (P07=5) kunnen worden
gebruikt (zie hoofdstuk "Mogelijke klepaansluitvarianten").
Weergave/werking van de aanvoertemperatuurvoeler SM / min. mediumtemperatuur
(klem 13-14):
De temperatuur van een voeler SM kan worden weergegeven (P08=1) of onderdrukt
P08
(P08=0) . Bij het gebruik van een bimetaalthermostaat (P08=2) kan de functie
"Minimale mediumtemperatuur" worden gebruikt in de verwarmingsmodus.
Functie niet mogelijk bij gebruik van een externe sensor ruimtetemperatuur SA!
Geforceerde circulatie:
De parameter activeert de ventilator nooit (P09=0), tijdens koelbedrijf (P09=1), tijdens
P09
verwarmingsbedrijf (P09=2) of tijdens koel en verwarmingsbedrijf (P09=3) elke 15 minuten
ca. 1,5 minuut op het laagste niveau om een geforceerde circulatie van de lucht te bereiken.
Functie status bij spanningsuitval:
Bij spanningsuitval slaat de regelaar de ingestelde modus op en start bij terugkeer
P10
van de spanning met de eerdere instellingen (P10=1). Bij bepaalde installaties
moet de regelaar na terugkeer van de spanning in standby-bedrijf (P10=2) of altijd
uitgeschakeld blijven (P10=3).
Gebruik van de interne op externe ruimtetemperatuurvoeler SA (klem 14-15):
Deze parameter bepaalt of de interne (P11=0) of de externe (P11=1)
P11
ruimtetemperatuurvoeler (accessoire) moet worden gebruikt voor de temperatuurmeting.
Functie niet mogelijk bij gebruik van een bimetaalthermostaat BC!
Ruimtetemperatuurmelding/-aanpassing bijv. bij een ongunstige positionering
P12
van de regelaar, kan de meetwaarde van de gemeten ruimtetemperatuur binnen
het instelbereik -10,0...+10,0 °C worden aangepast.
Begrenzing instelling minimale instelwaarde verwarmingsmodus:
P13
De parameter begrenst het minimale instelbereik tussen 5,0...35,0°C.
Begrenzing instelling maximale instelwaarde verwarmingsmodus:
P14
De parameter begrenst het maximale instelbereik tussen 5,0...35,0°C.
Begrenzing instelling minimale instelwaarde koelmodus:
P15
De parameter begrenst het minimale instelbereik tussen 5,0...35,0°C.
Wordt niet gebruikt tijdens de neutrale zone, alleen regeling van P13 en P14.
Begrenzing instelling maximale instelwaarde koelmodus:
P16
De parameter begrenst het maximale instelbereik tussen 5,0...35,0°C.
Wordt niet gebruikt tijdens de neutrale zone, alleen regeling van P13 en P14.
Instelwaarde vorstbeveiligingstemperatuur:
Deze parameter bepaalt de minimale temperatuur in de ruimte binnen het bereik
P17
0,1...15,0°C, die ook bij een uitgeschakelde regelaar wordt bewaard. De functie is alleen
actief bij geactiveerde verwarmingsmodus en de ventilatorsnelheid wordt beperkt tot het
eerste niveau. Bij invoer van de waarde P17=0,0°C wordt de functie geblokkeerd.
Temperatuurverlaging in de modus Economy Bij actieve economy-functie wordt
de insteltemperatuur tijdens de verwarmingsmodus met de ingestelde hysterese
P18
tussen 0,1...10,0 °C verlaagd en bij de koelmodus verhoogd. Bij invoer van de waarde
P18=0,0°C wordt de functie altijd geblokkeerd.
Temperatuurhysterese in de modus verwarmen en koelen:
P19
Deze parameter bepaalt de hysterese tussen 0,2...1,0°C onder (verwarmen) of boven
(koelen) de instelwaarde waarbij de AAN/UIT-klepuitgangen worden geactiveerd.
24