UITGAVE 04/2015
GEBRUIKSAANWIJZING
8.2
ONDERHOUD
8.2.1
ONDERHOUDSPERSONEEL
Onderhoudswerkzaamheden moeten regelmatig en zorgvuldig door gekwalifi ceerd en
geïnstrueerd personeel worden uitgevoerd. Over specifi eke gevaren moet tijdens de
instructie informatie worden gegeven.
Tijdens de onderhoudswerkzaamheden kunnen de volgende gevaren optreden:
- Gezondheidsgevaar door inademen van oplosmiddeldampen
- Gebruik van ongeschikt gereedschap en hulpmiddelen
Een competente persoon moet na afl oop van de montage en het onderhoud het apparaat
controleren op een veilige werking.
8.2.2
VEILIGHEIDSTIPS
Houd u aan de veiligheidstips in hoofdstuk 4 en 8.1.2.
Vóór onderhoud
Voordat werkzaamheden aan het apparaat worden verricht, moeten de volgende
handelingen worden verricht:
- Ontlast de druk in pomp, hogedrukslang en het spuitpistool.
- Borg het spuitpistool met de borghendel.
- Onderbreek de luchttoevoer.
Na het onderhoud
- Inbedrijfstelling volgens hoofdstuk 6.6.
Conform DGUV regel 100-500 (BGR 500 hoofdstuk 2.29 en 2.36):
- De vloeistofspuitapparatuur is indien nodig, minimaal echter om de 12 maanden
door een deskundige (bijvoorbeeld WAGNER servicemonteur) op veilige toestand
worden gecontroleerd.
- Bij stilgelegde apparaten kan de keuring worden uitgesteld tot de eerstvolgende
inbedrijfstelling.
Ondeskundige reparatie!
Levensgevaar en schade aan het apparaat.
BESTELNUMMER DOC2367552
GEVAAR
Herstel, reparatie of vervanging van apparaten of onderdelen
daarvan mogen uitsluitend buiten de gevarenzone door
deskundig personeel worden uitgevoerd.
43