en vervolgens in de richting die wordt aangegeven door de gele pijl.
4)
Resultaat: geen enkele functie zou moeten werken.
e)
Controleer de besturing.
Controleer de stuur- en rijfuncties en ga op het platform staan aan het gestuurde uiteinde van de machine.
1)
Druk op de rijfunctieknop en de indicator gaat branden.
2)
Houd tijdens het ontsteken de functieschakelaar op de bedieningshendel ingedrukt.
3)
Druk de tuimelschakelaar bovenop de bedieningshendel in de richting die wordt aangegeven door
de blauwe driehoek op het bedieningspaneel.
4)
Resultaat: de stuurwielen dienen in de richting van de blauwe driehoek te draaien.
5)
Druk de tuimelschakelaar bovenop de bedieningshendel in de richting die wordt aangegeven door
de gele driehoek op het bedieningspaneel.
6)
Resultaat: de stuurwielen bewegen in de richting van de gele driehoek.
f)
Controleer rijden en remmen.
De rem moet de machine op elke helling die hij kan beklimmen kunnen vasthouden.
Deze test wordt op de grond uitgevoerd met de platformbediening. Stap niet op het platform.
1)
Druk op de rijfunctieknop en de indicator gaat branden.
2)
Druk tijdens het ontsteken op de functie-inschakelknop op de bedieningshendel.
3)
Verplaats de bedieningshendel langzaam in de richting die wordt aangegeven door de blauwe pijl
op het bedieningspaneel tot de machine gaat rijden en zet de bedieningshendel vervolgens weer
in de middelste stand.
4)
Resultaat: De machine moet in de richting van de blauwe pijl op het bedieningspaneel bewegen
en dan abrupt stoppen wanneer de bedieningshendel weer in de middelste stand staat.
5)
Verplaats de bedieningshendel langzaam in de richting die wordt aangegeven door de gele pijl op
het bedieningspaneel tot de machine gaat rijden en zet de bedieningshendel vervolgens weer in
de middelste stand.
6)
Resultaat: De machine moet bewegen in de richting van de gele pijl op het bedieningspaneel en
stop dan abrupt wanneer de bedieningshendel naar de middelste stand wordt teruggebracht.
3-6
Gebruiksaanwijzing