32 Schemabe.rchrijving
D. Elektronenstraalbuiscircuit
Heldersturing
Gedurende de heenloop van de tijdbasis is de
anodespanning van B502 hoog en gedurende
de terugslag laag. Deze spanning wordt via
B501 naar het le rooster van de elektronen-
straalbuis gevoerd, waardoor de elektronen-
straal alleen gedurende de heenloop van de
tijdbasis niet wordt onderdrukt.
De kasode van de elektronenstraalbuis is op
een negatieve spanning van —770 V aange-
sloten.
Het niveau van de spanning die wordt ge-
bruikt om de elektronenstraalbuis te sturen, is
gedurende de heenloop aan de kasode van
B501 ca. 0 V en moet dus omlaag worden ge-
bracht. Dit geschiedt met een spanningsdeler
bestaande uit R501, R502 en de buis B301,
waarvan de kasode op een spanning van
—770 V is aangesloten.
De wisselstroomweerstand tussen de anode en
de kasode van B301 is aanmerkelijk groter dan
de gelijkstroomweerstand. Hoewel dus het ni-
veau door deze schakeling voldoende omlaag
Helderheidsmodulatie
Als in de bus BU8 een steker wordt gestoken,
schakelt tegelijkertijd SK9 om (schakelsteker-
bus). Daardoor wordt R328 kortgesloten, ten-
gevolge waarvan de spanning op het rooster
van B301 stijgt en dus de anodespanning
daalt. Deze spanningsdaling is zó groot, dat
de elektronenstraal wordt onderdrukt en het
beeld van het scherm verdwijnt. Wordt de
steker in BU8 geaard, dan daalt de spanning
Katodecircuit
In de paragraaf „Heldersturing" is beschreven,
dat de gemiddelde spanning op het stuurroos-
ter van B302 een negatieve waarde heeft (ca.
—720 V). De katodespanning van B302 moet
een waarde hebben die hoger is dan die van
de roosterspanning. Deze spanning wordt met
wordt gebracht, wordt de impulsvormige
spanning die voor de heldersturing wordt
gebruikt, slechts weinig verzwakt.
C501, C502 en C503 zorgen er voor, dat de
impulsen onvervormd op het rooster van de
elektronenstraalbuis komen, zodat bij alle
looptijden de tijdbasislijn op het scherm over
de gehele lengte dezelfde helderheid heeft.
Met potentiometer R4 wordt de stroom door
B301 en daarmee de spanning op het stuur-
rooster van de elektronenstraalbuis B302 in-
gesteld; op deze manier wordt de helderheid
geregeld.
Als SK5 in de stand „EXT." of in de stand
„50 Hz" staat, is R9 niet meer geaard. De
spanning op het tweede rooster van B503 is
dan —150 V, zodat deze buis niet meer ge-
leidt. B502 blijft dan afgeknepen en de span-
ning aan de anode van B502 is dus constant
hoog, zodat de elektronenstraal niet wordt on-
derdrukt.
op het knooppunt R326-R328 weer tot de oor-
spronkelijke waarde. Hierdoor stijgt de roos-
terspanning van B302 en het beeld wordt weer
zichtbaar. Wordt op de steker in BU8 een
wisselspanning aangesloten, dan zal de span-
ning op het knooppunt R326-R328 en dus
ook de roosterspanning van B302 variëren
waardoor de elektronenstraal periodiek wordt
onderbroken.
behulp van R301/R302 afgeleid van de span-
ning van —770 V. Om de inwendige weer-
stand van deze spanningsbron laag te houden
wordt gebruik gemaakt van de katodevolger
B301'.
1
1
1
1
Y
1
1
1
1
1