5.8. Ontluchten sanitaire leiding
a)
Controleer of de hoofdkraan van de waterleiding
open staat.
b)
Controleer of de stopkraan van de inlaatcombinatie
open staat.
c)
Ontlucht de sanitaire leidingen door de koude en
warme aansluiting van de aangesloten waterkranen
te openen. Zodra er een stabiele waterstraal
ontstaat is het betreffende leidingdeel ontlucht en
kan de kraan weer gesloten worden.
5.9. Controle gasvoordruk
ä
Let op!
De te controleren druk voor bedrijf op propaan /
butaan is afhankelijk van het type gasnet.
De meetnippel voor het meten van de voordruk bevindt
zich op het gasregelblok. Zie Ontluchten gasleiding op
pagina 35.
Meet de gasvoordruk op twee manieren:
Statisch
●
De gasvoordruk tijdens ruststand:
G20/G25: maximaal 2,5 kPa (= 25 mbar).
G30: maximaal 5 kpA (= 50 mbar).
G31: maximaal 5,75 kPa (= 57,5 mbar).
Dynamisch
●
De gasvoordruk tijdens branden op hoog vermogen:
G20: minimaal 1,7 kPa (= 17 mbar).
G25: minimaal 2 kPa (= 20 mbar).
G30: minimaal 2,5 kPa (= 25 mbar).
G31: minimaal 4,25 kPa (= 42,5 mbar).
36
5.10. Kalibreren
ä
Let op!
Het toestel altijd handmatig kalibreren:
- Bij in bedrijf stellen.
- Bij gebruik van het toestel op een andere gassoort.
- Na het vervangen van onderdelen die met de
verbranding te maken hebben.
ä
Let op!
Kalibreer de startstroom opnieuw en controleer de
vlamimpedantie wanneer het toestel is voorzien van
nieuwe software.
Opmerking
Tijdens kalibreren moeten alle radiatoren geopend
zijn. Indien dit onvoldoende is om de warmte af te
voeren mag ook de warm waterkraan maximaal
geopend worden.
Controleer vóór het kalibreren op welk type gas het
toestel is aangesloten. Indien het toestel op propaan /
butaan moet branden pas parameter 15 aan (zie
Instellingen aanpassen in het installateursmenu op
pagina 41).
Tijdens het kalibreren worden de startstroom en de juiste
instelwaardes voor het CO
vastgelegd.
percentage bepaald en
2