Reanimatietijd vóór schok
Bij de tijdsoptie REANIMATIETIJD VÓÓR SCHOK wordt er gevraagd of reanimatie moet worden
toegepast wanneer er een schokbaar ECG-ritme is gedetecteerd en tijdens de oplaadperiode
van de AED. Dit is alleen van toepassing wanneer analyse tot SCHOK GEADVISEERD leidt.
Als INITIËLE REANIM is ingesteld op UIT of EERST REANIMEREN , is de tijd voor REANIM
VÓÓR SCHOK
van toepassing op de eerste en alle volgende schokken. Als INITIËLE REANIM
is ingesteld op EERST ANALYSEREN , is de tijd voor REANIM VÓÓR SCHOK van toepassing op
de tweede en alle volgende schokken. De keuzemogelijkheden voor de tijd voor REANIM VÓÓR
zijn: UIT, 15 en 30 SECONDEN . Als er alleen om reanimatie moet worden gevraagd
SCHOK
zolang de condensator wordt opgeladen, selecteert u de reanimatie-interval van 15 seconden.
De SCHOK -knop wordt pas ingeschakeld als de oplaad- en reanimatietijd voltooid zijn.
De standaardinstelling voor de tijd voor REANIM VÓÓR SCHOK is UIT .
Hoewel de SCHOK -knop tijdens de interval van REANIM VÓÓR SCHOK is
Opmerking:
uitgeschakeld, wordt deze actief zodra de interval van REANIM VÓÓR SCHOK is beëindigd.
Om de interval tussen de laatste borstcompressie en schoktoediening (met inachtneming van
de veiligheid van de hulpverlener) tot een minimum te beperken, moeten reanimatieprotocollen
waarbij voor deze optie wordt gekozen, specifieke training en protocollen aanbieden om de
snelle overgang van REANIM VÓÓR SCHOK naar schoktoediening goed te laten verlopen.
Opeenvolgende schokken
Als deze optie op UIT is ingesteld, wordt bij de optie OPEENV. SCHOKKEN na elke schok
gevraagd of er reanimatie moet worden toegepast. Hiermee wordt de reeks van drie schokken
verwijderd. Na de schok wordt gevraagd of reanimatie moet worden toegepast, ongeacht het
ECG-ritme. De reanimatietijd na de schok wordt bepaald door de geselecteerde instelling van
. De keuzemogelijkheden voor de optie OPEENV. SCHOKKEN zijn AAN en UIT .
CPR-TIJD 1
De standaardfabrieksinstelling is UIT .
Als deze optie op AAN is ingesteld, volgt de defibrillator het eerdere traditionele protocol voor
opeenvolgende schokken en worden er naar behoefte maximaal drie opeenvolgende schokken
toegediend, zonder tussentijdse reanimatie.
Pulsatiecontrole
Bij de optie PULSATIECONTROLE wordt er gevraagd om pulsatie te controleren of de patiënt
te controleren, afhankelijk van de instelling van de PULSATIEMELDING . De keuzemogelijkheden
voor PULSATIECONTROLE zijn: ALTIJD, NA ELKE GSG-BESL., NA 2E GEEN SCHOKADV.
en NOOIT . De standaardfabrieksinstelling is NOOIT .
• Bij de optie ALTIJD wordt gevraagd om een pulsatiecontrole na CPR-TIJD 1 en 2 , na
GEEN SCHOK GEADVISEERD
of na drie opeenvolgende SCHOK GEADVISEERD -adviezen als OPEENV. SCHOKKEN is
ingesteld op AAN .
• Bij de optie NA ELKE GSG-BESL. wordt gevraagd om een pulsatiecontrole na elke
GEEN SCHOK GEADVISEERD
• Bij de optie NA 2E GEEN SCHOKADV. wordt gevraagd om een pulsatiecontrole na de tweede
analyse als de tweede analyse tot GEEN SCHOK GEADVISEERD leidt, ongeacht het resultaat
van de eerste analyse, ( SCHOK GEADVISEERD of GEEN SCHOK GEADVISEERD ).
• Bij de optie NOOIT worden alle aanwijzingen voor PULSATIECONTROLE verwijderd.
Gebruiksaanwijzing bij LIFEPAK 1000-defibrillator
©2006-2012 Physio-Control, Inc.
cprMAX™-technologie
, na één SCHOK GEADVISEERD met OPEENV. SCHOKKEN UIT
-melding.
C-3