ELEKTRISCHE VEILIGHEID
1.2.1 Verbinding met het netwerk
Voordat u uw apparatuur aansluit, moet u controlerenof :
- De veiligheidsapparaat tegen overspanningen en de elektrische installatie compatibel zijn met het maximale
vermogen en de voedingsspanning van de lasstroombron (zie de instructies).
- De aansluiting, zowel eenfasig of driefasig met aarde, kan worden uitgevoerd op een aansluiting die compatibel is
met de stekker van de lasstroombron.
- De kabel is aangesloten, de veiligheidsinrichting zal nooit worden afgesneden door elektrische schokken.
- De AAN / UIT-schakelaar op de lasstroombron is uitgeschakeld.
1.2.2 Werkstation
Het gebruik van booglassen houdt een strikt respect in voor de veiligheidsomstandigheden met betrekking tot
elektrische stromen. Er moet worden gecontroleerd of geen enkel metalen stuk dat toegankelijk is voor de operators en
hun assistenten rechtstreeks in contact kan komen met een fasegeleider en de nulleider van het netwerk. In geval van
onzekerheid, zal dit metalen onderdeel worden verbonden met de aarde met een geleider van ten minste een
equivalent gedeelte met de grootste fasegeleider.
Zorg ervoor dat alle metalen delen die de operator zou kunnen aanraken met een niet-beschermd deel van zijn
lichaam (hoofd, handen zonder handschoenen aan, blote armen, enz.) goed zijn geaard met een geleider van
minstens hetzelfde deel als de grootste voedingskabel van de grondklem of lastoorts. Als er meer dan één
metaalgrond is, moeten ze allemaal met elkaar verbonden zijn, onder dezelfde omstandigheden geaard moeten zijn.
Tenzij u bijzonder voorzichtig bent geweest, ga dan niet verder met booglassen of snijden in geleidende behuizingen,
of het nu gaat om een besloten ruimte of het lasapparaat buiten moet staan. Wees nog voorzichtiger bij het lassen in
vochtige of niet-geventileerde ruimtes en als de stroombron erin is geplaatst (besluit van 14.12.1988, artikel 4)
1.2.3 Brand- en ontploffingsgevaren
Solderen kan leiden tot brand- of explosiegevaar. Sommige voorzorgsmaatregelen moeten worden nageleefd :
- Verwijder alle explosieve of ontvlambare producten uit het lasgebied;
- Controleer of er voldoende brandblussers in de buurt van dit gebied zijn;
- Controleer of de geprojecteerde vonken geen brand kunnen veroorzaken, houd er rekening mee dat deze vonken
enkele uren nadat het lassen is gestopt nog kunnen smeulen.
1.3 INDIVIDUELE BESCHERMING
1.3.1 Risico's van externe verwondingen
Elektrische bogen produceren infrarood licht en zeer heldere ultraviolette stralen. Deze stralen zullen je ogen
beschadigen en je huid verbranden als je niet goed beschermd bent.
- De booglasser moet worden gekleed en beschermd volgens de beperkingen van zijn werk.
- Zorg ervoor dat geen enkel deel van het lichaam van de bedieners en hun helpers in contact kunnen komen met
delen en metalen delen van het lascircuit, laat staan met die op netspanning.
- De lasser moet altijd een individuele isolatiebescherming dragen
De door de operator en zijn helpers gedragen beschermende uitrusting: handschoenen, schorten,
veiligheidsschoenen bieden het bijkomende voordeel dat ze worden beschermd tegen de brandwonden van hete
delen, uitsteeksels en slakken.
Zorg ervoor dat het apparaat in goede staat verkeert.
- Het is essentieel om de ogen te beschermen tegen de slagen van de boog (verblinding van de boog in zichtbaar licht
en de infrarode en ultraviolette straling).
- Bescherm haar en gezicht tegen projecties. Het lasmasker, met of zonder helm, is altijd voorzien van een
gespecificeerd beschermingsfilter met betrekking tot de intensiteit van de lasboogstroom (Normen NS S 77-104 / A
88-221 / A 88-222 ). Het gekleurde filter kan worden beschermd tegen schokken en uitsteeksels door een transparant
glas op de voorkant van het masker. Het masker dat bij uw apparaat is geleverd, is uitgerust met een beschermend
filter. U moet deze vernieuwen met dezelfde verwijzingen (nummer van de stap met de dekking). Zie de
onderstaande tabel met het aanbevolen stapnummer na het lasproces. Personen in de buurt van de lasser en in het
bijzonder zijn assistenten moeten worden beschermd door tussenkomst van geschikte schermen, een uv-
beschermingsbril en, indien nodig, door een lasmasker dat is voorzien van het juiste beschermende filter (NF S 77-
104 - paragraaf A 1.5).
160 / 200
5