4. Schuif de geleidestangen op de nokken van de
autokoppeling. Ontbraam de binnenkant van de
geleidestangen eventueel om bevestiging te
vergemakkelijken. De geleidestangen moeten
strak om de nok passen. Wij adviseren 3/4"
middeldikke leidingen als geleidestangen.
5. Pas de lengte van de geleidestangen aan om
precies te passen op de beugel aan de
bovenkant.
6. Schroef de provisorisch vastgemaakte beugel van
de geleidestang los, plaats deze boven op de
geleidestangen, en bevestig deze uiteindelijk
stevig aan de wand van de put.
De geleidebuizen dienen absoluut
geen axiale speling te vertonen,
aangezien dit lawaai veroorzaakt
tijdens het bedrijf van de pomp.
7. Eventueel puin dient uit de put te worden
verwijderd, voordat u de pomp erin plaatst.
8. Breng de autokoppeling half aan op de
persopening van de pomp. Schuif vervolgens de
geleidestang van deze koppeling half tussen de
geleidestangen en laat de pomp in de put zakken
door middel van een ketting. Wanneer de pomp
het voetstuk van de voetbocht bereikt, koppelt de
pomp zich vanzelf vast.
9. Hang het uiteinde van de ketting op aan een
stevige haak boven in de put.
10. Pas de lengte van de motorkabel aan door deze
op te rollen op een trekontlaster zodat de kabel
niet wordt beschadigd tijdens bedrijf. Maak de
trekontlaster vast aan een stevige beugel bovenin
de put. Zorg dat de kabels niet geknikt of
afgekneld worden.
Het uiteinde van de kabel mag niet
worden ondergedompeld aangezien
water dan via de kabel in de motor kan
doordringen.
3.2.6 Vrijstaande opstelling
Zie de bijlage voor maatschetsen.
Voor vrijstaande installatie van de pompen: maak een
bocht van 90° in de uitlaat. De pomp kan worden
geïnstalleerd met een slang of harde leiding en
kleppen.
Om de pomp gemakkelijk te kunnen servicen moet
een flexibele verbinding of koppeling aan de
persopening worden gemonteerd om deze
gemakkelijk te kunnen ontkoppelen.
Bij gebruik van een slang zorgt u ervoor dat de slang
niet knikt en dat de inwendige diameter van de slang
overeenkomt met die van de persopening.
Bij gebruik van een stugge leiding bevestigt u de
verbinding of koppeling, de terugslagklep en de
isolatie-afsluiter in de aangegeven volgorde, bekeken
vanaf de pomp.
Als de pomp in de modder of op een ongelijke
ondergrond wordt opgesteld, wordt aanbevolen om
de pomp met bakstenen te ondersteunen.
3.2.7 De kabellengte van de vlotterschakelaar
aanpassen
Bij pompen die met een vlotterschakelaar zijn
uitgerust, kan het niveauverschil tussen start en stop
worden ingesteld door de vrije kabellengte tussen het
pomphandvat en de vlotterschakelaar te wijzigen.
•
Een grotere vrije kabellengte resulteert in minder
starten en stoppen en een groot niveauverschil.
•
Een kortere vrije kabellengte resulteert in meer
starten en stoppen en een klein niveauverschil.
Het uitschakelniveau moet zich boven de pompinlaat
bevinden om te voorkomen dat de pomp lucht
aanzuigt.
3
In- en uitschakelniveaus
Pos.
Beschrijving
1
Stop
2
Start
3
L
Het inschakel- en uitschakelniveau variëren
afhankelijk van de kabellengte.
In- en uitschakelniveaus van UNILIFT AP B [mm]
Kabellengte (L)
min. 100 mm
Start
Stop
500
300
2
1
Kabellengte (L)
max. 300 mm
Start
Stop
550
150
7