9.2.9 Automatisch antipendelprogramma (servicefunctie 3.A)
Bij aansluiting van een weersafhankelijke regelaar wordt het antipendelprogramma automatisch aangepast. Met
servicefunctie 3.A kan de automatische aanpassing van het antipendelprogramma uitgeschakeld worden. Dit kan
noodzakelijk zijn bij een verwarmingsinstallatie met ongunstige dimensionering.
Wanneer de aanpassing van het antipendelprogramma uitgeschakeld is, moet het antipendelprogramma met
servicefunctie 3.b worden ingesteld. (zie paragraaf 9.2.10)
De fabrieksinstelling is 1 (ingeschakeld).
9.2.10 Instellen van de antipendelblokkering (servicefunctie 3.b)
Deze servicefunctie is alleen actief wanneer servicefunctie 3.A (automatisch antipendelprogramma) uitgeschakeld is.
Bij het aansluiten van een weersafhankelijke regelaar, is een instelling niet nodig.
Het antipendelprogramma wordt door de regelaar overgenomen.
Op het schakelpaneel kan het antipendelprogramma individueel tussen 0 en 15 minuten ingesteld worden.
De fabrieksinstelling is 3 minuten.
Bij 0 is het antipendelprogramma uitgeschakeld.
De kortste schakeltijd bedraagt 1 minuut (aan te raden bij éénpijpsystemen en luchtverwarming).
9.2.11 Schakeldifferentieel (servicefunctie 3.C)
Deze servicefunctie is alleen actief wanneer servicefunctie 3.A (automatisch antipendelprogramma) uitgeschakeld is.
Bij het aansluiten van een weersafhankelijke regelaar, is een instelling niet nodig.
Dit wordt door de regelaar overgenomen.
Het schakeldifferentieel is de toegestane afwijking van de gevraagde aanvoertemperatuur.
Het schakeldifferentieel kan met stappen van 1 K ingesteld worden.
De minimale aanvoertemperatuur is 35° C.
Het instelbereik ligt tussen 0 en 30 K.
De fabrieksinstelling is 10 K.
9.2.12 Waarschuwingssignaal (servicefunctie 4.d)
Bij een storing weerklinkt een waarschuwingssignaal. Met de servicefunctie 4.d kan dit signaal uitgeschakeld worden.
De fabrieksinstelling is 1 (ingeschakeld).
9.2.13 Sifonvulprogramma (servicefunctie 4.F)
Het sifonvulprogramma waarborgt, dat de condenswatersifon na het installeren of een langere stilstandperiode gevuld
wordt.
Het sifonvulprogramma wordt geactiveerd wanneer:
de hoofdschakelaar ingeschakeld wordt,
er minstens 48 uur geen warmtevraag geweest is,
van zomer- op winterbedrijf of omgekeerd geschakeld wordt.
Na de eerste warmtevraag voor verwarming of warm water wordt het toestel 15 minuten lang op het minimale
vermogen gehouden. Het sifonvulprogramma blijft zo lang in bedrijf, totdat de 15 minuten op klein vermogen bereikt is.
Op het display verschijnt
De fabrieksinstelling is 1 (sifonvulprogramma in werking met minimaal vermogen).
Instelling 2: sifonvulprogramma in werking met minimaal geprogrammeerd vermogen.
Instelling 0: sifonvulprogramma is uitgeschakeld.
Waarschuwing:
Bij een niet gevulde condenswatersifon kunnen er rookgassen uit de sifon treden!
Het sifonvulprogramma mag alleen tijdens de onderhoudswerkzaamheden uitgeschakeld worden.
Het sifonvulprogramma moet, na het beëindigen van het onderhoud, opnieuw ingeschakeld worden.
9.2.14 Onderhoudsinterval resetten (servicefunctie 5.A)
Met deze servicefunctie kan men de aanduiding
De instelling is 0.
6 720 614 073 (2008/02 BL-NL)
in afwisseling met de aanvoertemperatuur.
of
in het display resetten.
33