18
3. BLOKKEREN VAN HET SYSTEEM
Alleen de systeemadministrator of servicetechnicus kan een detector blokkeren. Dit kan worden bereikt door
te kiezen voor Instellingen / Apparaten / Bypass en te selecteren voor Ja op het LCD-toetsenbord. Een andere
optie is om de software J-Link te gebruiken door te klikken op de detector in de kolom Instellingen / Diagnose
/ Uitgeschakeld. Een geblokkeerde detector wordt gemarkeerd met een gele cirkel, totdat deze opnieuw wordt
ingeschakeld volgens dezelfde procedure. Een apparaat kan ook worden geblokkeerd vanuit de applicatie My-
JABLOTRON-smartphone.
WAARSCHUWING: Deze functie wordt beperkt door het gekozen Systeemprofi el van de centrale. Raadpleeg altijd de
vergrendeling van detectoren met uw servicetechnicus. Als het pand bewaakt wordt door een veiligheidsdienst, raad-
pleeg deze ook.
3.3
HET UITSCHAKELEN VAN KALENDERS
Om geautomatiseerde geplande gebeurtenissen in het systeem tijdelijk te deactiveren, kunnen timers worden uit-
geschakeld. De uitschakeling van een geplande gebeurtenis (bijvoorbeeld uitschakeling van het systeem van de
bewaking tijdens de nacht op een vooraf vastgesteld moment) stopt de uitvoering van deze gebeurtenis (bijvoor-
beeld tijdens de vakantie).
Een timer kan lokaal of op afstand worden uitgeschakeld via het programma J-Link door te klikken op de sectie
in de kolom Instellingen / Kalender / Geblokkeerd. Een uitgeschakelde timer wordt gemarkeerd met een rode
cirkel totdat deze opnieuw wordt ingeschakeld volgens dezelfde procedure.
4. GEBRUIKERSINSTELLINGEN VAN DE CENTRALE
4.1
VERANDERING VAN DE TOEGANGSCODES
VAN EEN GEBRUIKER
Alleen de systeemadministrator en de servicetechnicus kunnen de beveiligingscodes veranderen. De systeemad-
ministrator kan wijzigingen uitvoeren van zowel het LCD-toetsenbord als de smartphone-applicatie.
4.2
VERANDEREN, WISSEN OF TOEVOEGEN VAN
EEN RFID-KAART/TAG
Alleen de systeemadministrator en de servicetechnicus kunnen RFID-kaarten/tags toevoegen, wijzigen en verwi-
jderen uit het LCD-toetsenbord op het toetsenbord. Deze veranderingen worden uitgevoerd na autorisatie door
Instellingen / Gebruikers / Gebruiker / Toegangskaart te kiezen. Om een nieuwe RFID-kaart / tag in te voeren,
moet u naar de bewerkingsmodus gaan (de toegangskaartregel begint te knipperen) door op Enter te drukken.
Vervolgens moet de RFID-kaart/tag geplaatst worden op de lezer (voor de toetsen) of moet het serienummer
onder een streepjescode handmatig worden ingevoerd. Na bevestiging door opnieuw te drukken op Enter, wordt
de RFID-kaart/tag toegevoegd. Wilt u een toegangskaart wissen, voer dan "0" in in het veld voor het serienum-
mer. Nadat de wijzigingen zijn voltooid, moet de verandering worden opgeslagen door Opslaan te kiezen, als de
centrale u uitnodigt met Instellingen opslaan?
4.3
WIJZIGING VAN EEN GEBRUIKERSNAAM
OF TELEFOONNUMMER
Alleen de systeemadministrator en de servicetechnicus kunnen RFID-kaarten/tags toevoegen, wijzigen en ver-
wijderen of namen van de gebruikers wijzigen uit het LCD-toetsenbord op het toetsenbord. Dit kan na autorisa-
tie worden uitgevoerd door Instellingen / Gebruikers / Gebruiker / Telefoon te selecteren. Om wijzigingen uit te
voeren moet de gebruiker zich bevinden in de bewerkingsmodus. Dit wordt uitgevoerd door op Enter te drukken.
Na de uitvoering van de veranderingen moeten deze worden bevestigd door opnieuw te drukken op Enter. Voer
"0" in in het telefoonnummerveld om een telefoonnummer te wissen. Nadat de wijzigingen zijn voltooid, moet de
verandering worden opgeslagen door Opslaan te kiezen, als het systeem u uitnodigt met "Instellingen opslaan?"