Opmerking: Als de netadapter is aangesloten op een stopcontact, verschijnt het symbool BL ON drie s e c o n d e n lang in
het tijddisplaygedeelte. Als de netadapter daarentegen niet in het stopcontact zit, worden het symbool AC OFF en het pictogram
weergegeven.
3.4.2De werking van sensoren controleren
Volg deze stappen om de juiste werking van de sensoren te controleren voordat u de sensorkit installeert.
1. Controleer de juiste werking van de regenmeter. Kantel de sensorset een paar keer heen en weer met een schommelende
beweging. U hoort een "klik" in de regenmeter. Controleer of de regenwaarde op het display niet 0,00 is. Elke "klik" betekent
0,3 mm neerslag.
2. Controleer de werking van de windsnelheidsmeting. Draai de windbekers handmatig of met een constante luchtstroom van
de ventilator. Controleer of de windsnelheid niet 0,0 is.
3. Controleer de binnen- en buitentemperatuurmeetfunctie. Controleer of de buiten- en binnentemperatuurwaarden
overeenkomen wanneer het paneel en de sensorset zich in dezelfde ruimte bevinden.
(Het verschil tussen de sensormetingen moet binnen 2 °C liggen (nauwkeurigheid is ± 1 °C). Wacht ongeveer 30 minuten tot beide
sensoren gestabiliseerd zijn.
4. Controleer
de
werking
van
de
binnen-
binnenvochtigheidswaarden overeenkomen wanneer het paneel en de sensorset zich in dezelfde ruimte bevinden (ongeveer 3
m uit elkaar). Het verschil tussen de sensormetingen moet binnen 10% liggen (nauwkeurigheid is ± 5%). Wacht ongeveer 30
minuten tot beide sensoren gestabiliseerd zijn.
8. Installatie weerstation
4.1 Controle vóór installatie. Voordat u het weerstation op de definitieve installatielocatie installeert, raden we u aan het
w e e r s t a t i o n een week lang te gebruiken op een tijdelijke locatie die gemakkelijk toegankelijk is. Zo kunt u alle functies
controleren, een goede werking garanderen en vertrouwd raken met het weerstation en de kalibratieprocedures. Tegelijkertijd
kunt u het bereik van de draadloze communicatie van het weerstation testen.
4.2 Locatieonderzoek installatie
Voordat u het weerstation installeert, moet u de locatie onderzoeken. Houd rekening met de volgende factoren:
1. De regenmeter moet eenmaal per jaar worden schoongemaakt en de batterijen moeten om de twee jaar worden vervangen.
Zorg er daarom voor dat het weerstation gemakkelijk toegankelijk is.
2. Voorkom stralingswarmteoverdracht van gebouwen en constructies. Installeer de sensorkit over het algemeen op minstens
1,5 meter van een gebouw, gebouwconstructie, grond- of dakoppervlak.
3. Vermijd belemmeringen voor wind en regen. In het algemeen moet de sensorarray ten minste op een afstand worden
geïnstalleerd die overeenkomt met vier keer de hoogte van het hoogste obstakel. Als een nabijgelegen gebouw bijvoorbeeld 6 m
hoog is, installeer het apparaat dan op een a f s t a n d v a n 4 x 6 m = 24 m. Gebruik een redelijk beoordelingsvermogen. Als u
het weerstation naast een hoog gebouw installeert, zal de meting van wind en regen niet nauwkeurig zijn.
4. Draadloos bereik. Draadloze communicatie tussen de ontvanger en zender in een open ruimte kan werken tot op een afstand
van 100 meter, zolang deze niet wordt verstoord door obstakels zoals gebouwen, bomen, voertuigen of hoogspanningsleidingen.
Het draadloze signaal dringt niet door metalen constructies heen. In de meeste gevallen is het signaalbereik slechts 30 meter
31
Fig. 12
en
buitenvochtigheidsindicatie.
Controleer
of
door obstakels in gebouwen, muren en interferentie.
5. Storingsbronnen van het radiosignaal, zoals computers, radio-ontvangers of televisies, kunnen in het ergste geval de
radiocommunicatie volledig onderbreken. Houd hier rekening mee bij het kiezen van een locatie voor een paneel of
montagestandaard.
de
buiten-
en
32