Beschrijving van de instelelementen
1.
3-1/2- pos. LC- display met automatische polariteit, 12 mm cijferhoogte,
max. aanduidingswaarde 1999.
2.
Draaischakelaar voor het instellen van de meetfuncties
3.
Transistorsokkel: deze fitting is bedoeld voor het testen van de hfe-
parameters van kleinvermogen- transistors.
4.
10-A- ingang: deze meetingang is ongezekerd en toegelaten voor
gelijkspanningsstromen tot max. 10 A (max. 30 sec lang met 15 min.
pauze tussen de metingen).
5.
V/Ohm-(+)-ingangsbus (= plusaansluiting) en mA-ingang. Op deze
ingang kunnen gelijkstromen tot max. 200 mA gemeten worden
(afgezekerd met een flinke 300 MA- zekering).
6.
COM (-)- ingangsbus (COM- resp. minaansluiting).
7.
Overload- aanduiding. Als er "1." op het display verschijnt, betekent
dat overflow = overschrijding van het bereik.
Houdt u beslist aan de max. ingangsgroottes!
8.
Toets "HOLD" voor het vasthouden van een meetwaarde.
Aanwijzingen betreffende de veiligheid
•
Stroommetingen mogen met deze meter alleen uitgevoerd worden in
stroomcircuits die zelf met 10 A beveiligd zijn resp. waarin geen span-
ningen groter dan 35 VDC resp. capaciteiten groter dan 350 VA kunnen
optreden. De meter mag niet gebruikt worden in installaties in over-
spanningscategorie III volgens IEC 664. De meter en de meetsnoeren
zijn niet beschermd tegen lichtboogexplosies (IEC 1010-2-031, Hfst.
13.101).
6
•
Metingen tot max. 600 VDC/Acrms galvanisch van het net gescheiden,
overspanningsvcategorie I (CAT I). In de overspanningscategorie II
(CAT II) zijn metingen tot max. 300 VDC/Acrms toegestaan.
•
Meetapparatuur en accessoires horen niet in kinderhanden!
•
In commerciële instellingen dient u zich te houden aan de ARBO-
voorschriften.
•
In scholen, opleidingsinstituten, hobby- en doe-het-zelf werkplaatsen
dient het omgaan met meetapparatuur gecontroleerd te worden door
geschoold personeel.
•
Wees bijzonder voorzichtig bij het omgaan met spanningen > 25 V
wissel- (AC) resp. > 35 V gelijkspanning (DC). Reeds bij deze spanningen
kunt u bij aanraking van elektrische draden een levensgevaarlijke
schok krijgen.
Schakel daarom eerst de spanningsbron stroomloos, verbind de meter
met de aansluitingen van de te meten spanningsbron, stel op het meet-
apparaat het benodigde spanningsbereik in en schakel pas daarna de
spanningsbron in.
Na het beëindigen van de meting schakelt u de spanningsbron
stroomloos en verwijdert u de meetsnoeren van de aansluitingen van
de spanningsbron.
•
Overtuig u er voor iedere spanningsmeting van dat de meter zich niet
in het stroommeetbereik bevindt.
•
Voor elke wisseling van meetbereik dient u de punten van de meet-
snoeren te verwijderen van het te meten object.
•
Controleer voor iedere meting uw meter resp. de meetsnoeren op
beschadiging(en).
•
Gebruik voor metingen alleen de meetsnoeren die met het apparaat
meegeleverd zijn. Alleen deze meetsnoeren zijn toegestaan.
7