AUTO-START-STOP
Het systeem verlaagt het
brandstofverbruik en de CO2-emissies
door de motor uit te schakelen wanneer
de auto stationair draait, bijvoorbeeld bij
verkeerslichten.
WAARSCHUWINGEN
Indien het systeem dit vereist, kan de
motor automatisch opnieuw worden
gestart.
Schakel het contact uit voordat de
motorkap wordt geopend of
onderhoudswerkzaamheden worden
uitgevoerd.
Schakel altijd het contact uit voordat
u uit de auto stapt, want het systeem
kan de motor wel uitgeschakeld
hebben, maar het contact is nog steeds
ingeschakeld.
Als uw auto een automatische
transmissie heeft, zet u deze steeds
in de parkeerstand (P) voordat u de
auto verlaat.
Opmerking: De
start/stop-indicatielamp brandt
groen wanneer de motor wordt
uitgeschakeld, knippert oranje (en er wordt
een bericht weergegeven) als u actie moet
nemen en grijs als start/stop niet
beschikbaar is. Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 85).
Start-Stop gebruiken (handmatige
transmissie)
Motor uitschakelen
1.
Stop de auto.
2. Zet de transmissie in neutraal.
3. Laat het koppelingspedaal en
gaspedaal los.
Mondeo (CNG) Vehicles Built From: 08-09-2014 Vehicles Built Up To: 19-04-2015, CG3633nlNLD nlNLD, Edition date: 10/2014, First Printing
Unieke rijeigenschappen
155
Motor opnieuw starten
Trap het koppelingspedaal in.
N.B.: Om maximaal voordeel uit het
systeem te halen, moet de transmissie in
neutraal worden gezet en het
koppelingspedaal bij een stop van langer
dan drie seconden worden losgelaten.
N.B.: Het start-stopsysteem omvat
recuperatie na stilstand. Als u het
koppelingspedaal volledig intrapt nadat de
motor is afgeslagen, wordt de motor
automatisch opnieuw gestart.
Start-Stop gebruiken
(automatische transmissie)
Motor uitschakelen
1.
Stop uw auto in de vooruit (D).
2. Laat het gaspedaal los.
3. Houd het rempedaal ingedrukt.
N.B.: De motor wordt ook uitgeschakeld als
de versnellingshendel in neutraal (N) en in
de parkeerstand (P) staat
uw voet op de rem.
Motor opnieuw starten
Laat het rempedaal los of druk het
gaspedaal in.
Gebruiksbeperkingen:
De motor slaat wellicht niet af onder
bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld:
•
De motor wordt opgewarmd.
•
Om een aangenaam klimaat te
behouden.
•
Lage acculaadtoestand.
•
De buitentemperatuur is te laag of te
hoog.
•
Het bestuurdersportier is geopend.
•
De veiligheidsgordel van de bestuurder
is niet vastgeklikt.
met of zonder