3. In geval van brand
1. De twee rode "BRAND"-LED's zijn aan in geval van brand. De alarmgevers of
2. Noteer de zone(s) waar de brand is uitgebroken: de rode LED tegenover de
3. Druk op "STOP ZOEMER".
4. Als de situatie onder controle is, draait u de sleutelschakelaar op
5. Om het alarm te herinitialiseren, draait u de sleutelschakelaar op
6. Brandweer/Ontruiming:
7 Herstel tot normale toestand:
4. In geval van storing
1. De gele LED naast "STORING" gaat aan wanneer er een storing optreedt in
2. Druk op "STOP ZOEMER".
3. De aard van de storing wordt aangegeven door een gele LED:
2
sirenes weerklinken.
betrokken zonebeschrijving is aan.
drukt u op "ALARMGEVERS AAN/UIT".
drukt u op "ALARMGEVERS AAN/UIT".
De signaal-LED onder BRANDWEER geeft dat de brandweer
gewaarschuwd is en dat de ontruiming begonnen is.
Het "BRANDWEER/ONTRUIMING"-signaal werkt niet onmiddellijk als
de LED "VERTRAGING AAN" brandt.
Als het gebouw onmiddellijk ontruimd moet worden of de brandweer
onmiddellijk gewaarschuwd moet worden, drukt u op de toets
"VERTRAGING AAN/UIT". De LED gaat uit.
1. Wanneer de brandsituatie onder controle is, kunt u het
brandalarmpaneel terugbrengen in normale conditie door de
sleutelschakelaar op
drukken.
2. Als er opnieuw een brandconditie ontstaat, is dit te wijten aan een van
volgende factoren:
De brand is niet onder controle – zie stap 3 hierboven.
Er is een handbrandmelder met gebroken glas – repareer het glas
of isoleer de zone.
Er zijn detectoren vervuild door rook – reinig de detectoren.
Zorg voor een herstel van het brandalarmpaneel zoals beschreven
onder 7.1.
het brandalarmsysteem.
te draaien en op de "HERSTEL" toets te
FP604 Handleiding eindgebruiker Nederlands Rev 1.1
en
en