5 MONTAGEVOORSCHRIFT VOOR DE ERKENDE GASTECHNISCHE INSTALLATEUR
Toestel categorie: Ι 2 L
Gas 25, Aansluitdruk: 20 - 30 mbar.
De gasaansluiting dient te geschieden volgens de
"Voorschriften voor aardgasinstallaties" GAVO, NEN 1078 en
NEN 3028.
5.1 Gasaansluiting
Buiten het toestel moet een GIVEG-gekeurde gaskraan
worden geplaatst, waarvan de maat groter of gelijk is aan
de aansluiting van het toestel.
5.2 Beveiliging
De veiligheid van het toestel wordt gewaarborgd door de
thermo-elektrische waakvlambeveiliging (veiligheidsklep).
De veiligheidsklep blijft alleen open wanneer de waakvlam
het thermokoppel voldoende verwarmt. Gaat de waakvlam
uit, dan koelt het thermokoppel af en sluit de veiligheidsklep
binnen 60 seconden. Tijdens de sluittijd ontsnapt nog gas.
Daarom mag men de waakvlam nooit eerder opnieuw ont-
steken dan 5 minuten nadat deze is uitgegaan. Het in de
ketel aanwezige gas is in die tijd door de schoorsteen ont-
weken. Schema regel- en beveiligingsapparatuur (zie figuur
21 + 22).
5.3 Afpersen gasleidingen
Als de gasleidingen van het toestel op dichtheid gecontro-
leerd worden, mag dit alleen gebeuren met een druk van
maximaal 150 mbar.
5.4 Gasdrukregeling en instelling cv-vermogen
De hoeveelheid gas die naar de brander stroomt wordt
bepaald door de boring van de spuitstukken en de brander-
druk. Zowel de boring als de branderdruk zijn door de
fabrikant bepaald. Men kan door wegnemen van de zwarte
kunststof dop op de voorzijde van de regelkast de juiste
branderdruk instellen met behulp van de potmeter op de
print. (zie figuur 20B-3). Dit mag alleen gebeuren bij een lage
watertemperatuur en een hoog ingestelde cv-temperatuur,
omdat anders het toestel kan gaan moduleren. De brander-
druk is af te lezen met een U-buis manometer of met een
elektronische manometer die wordt aangesloten op de meet-
nippel voor de branderdruk (figuur 20A-3). De branderdruk
is in te stellen tussen 4,7 en 15,5 mbar, dit komt overeen
met een cv-vermogen van 11 tot 23,0 kW. De ketel is van
fabriekswege ingesteld op een cv-vermogen van 23,0kW.
Men kan het cv-vermogen instellen al naargelang het trans-
missieverlies van de woning (zie figuur 19).
Figuur 19. nregelgrafiek cv-vermogen
5.5 Ketelwatertemperatuur (figuur 20B-2)
Met de potmeter voor cv-temperatuurinstelling is het moge-
lijk de cv-temperatuur in te stellen tussen 50 °C en 90 °C.
5.6 Tapwatertemperatuur
De tapwater-temperatuur is vast ingesteld op 60 °C.
5.7 Waakvlam
De gashoeveelheid naar de waakvlam kan worden geregeld
met de stelschroef op het gasblok (figuur 20A-2); het thermo-
koppel geeft bij een goede waakvlamafstelling en de venti-
lator in bedrijf op 65V een spanning af van 10 à 12 mV,
gemeten tussen uitgang maximaalthermostaat en massa.
5.8 Werking van de ThermoMaster 23.28W (alleen cv)
In rustpositie draait de ventilator op laag toerental om de
waakvlam van verbrandingslucht te voorzien. De ventilator
wordt intermitterend geschakeld, dat wil zeggen 1,5 sec in,
2,5 sec uit. Zodra de kamerthermostaat schakelt, gaat de
pomp lopen en zal de ventilator naar hoog toerental gescha-
keld worden. Zodra de ventilator voldoende druk opgebouwd
heeft zal de luchtdrukschakelaar omschakelen en zal de
gasklep openen. De brander start en het toestel is in bedrijf.
De aanvoerleiding is voorzien van een zogenaamde NTC-
sensor, deze registreert de aanvoertemperatuur en geeft zijn
signaal door aan de elektronische regelaar welke op zijn
beurt de aanvoertemperatuur constant houdt op de ingestel-
de waarde door het signaal naar de elektronische gasklep te
regelen.
NB.
Het toestel is voorzien van een anti-pendel timer welke
het toestel blokkeert gedurende max. 2 min. indien de
aanvoertemperatuur boven de ingestelde waarde is uitge-
komen (regelstop!). De anti-pendel timer wordt geactiveerd
bij aanvang van de warmtevraag en bij einde van elke
regelstop, zodat de minimale cyclus 120 sec. bedraagt.
Indien het toestel dus langer dan 120 sec. gebrand heeft,
zal bij einde regelstop het toestel weer onmiddellijk gaan
branden. Reset van de anti-pendeltimer is mogelijk door
einde cv-vraag, of door losnemen van de aansluiting van
de NTC-sensor of door kortsluiten hiervan.
13