Hoofdstuk 3: Configuratiepresets
In werking zetten
Voordat u het bedieningspaneel in werking zet
Controleer het volgende voordat u het bedieningspaneel in werking zet:
• Of het bedieningspaneel correct geïnstalleerd werd
• Of de netspanning 110 VAC of 240 VAC is, of deze correct is aangesloten en
overeenstemt met alle vereisten zoals beschreven in "De netvoeding aansluiten"
op pagina 13
• Of er geen kortgesloten of open circuits in de zonecircuits zijn
• Of alle zones de correcte eindelijnsbeëindiging hebben, zoals beschreven in
"Zones beëindigen" op pagina 9
• Of alle handbrandmelders de correcte weerstand hebben voor de alarm-
identificatie, zoals beschreven in "Handbrandmelders aansluiten" op pagina 10
• Of de polariteit wordt bewaakt voor alle sirenecircuits en dat alle
eindelijnsweerstanden geïnstalleerd zijn, zoals beschreven in "De sirenes
aansluiten" op pagina 12
• Of alle optionele apparatuur (doormelding, alarm en foutrelais, enz.) correct is
aangesloten
• Of de batterijen correct zijn aangesloten en voldoen aan alle vereisten zoals
beschreven in "De batterijen aansluiten" op pagina 15
• Of de configuratie van het brandalarmsysteem voldoet aan de desbetreffende
werkmode en plaatselijke voorschriften.
Het bedieningspaneel in werking zetten
Zodra alle installatie-, aansluiting- en configuratievereisten werden gecontroleerd
zoals bovenstaand beschreven, kan het bedieningspaneel in werking gezet worden.
Normaal opstarten
Na het opstarten van het bedieningspaneel, wordt de normale status (stand-by) als
volgt aangeduid:
• De LED voeding brandt continu
• De LED voor waarschuwing vertraging brandt continu (indien een vertraging werd
geconfigureerd en geactiveerd)
• De LED voor evacuatie vertraging brandt continu (indien een vertraging werd
geconfigureerd en geactiveerd)
Als een of meer andere indicatoren branden, moet u uw installatie grondig
controleren voordat u verdergaat.
44
1X-F-reeks installatiehandleiding