▪ Flareverbindingen.
Sluit
flareverbindingen aan op de unit.
▪ Isolatie. Isoleer de koelmiddelleiding op de binnenunit als volgt:
A
a
b
c
1
B
A
A
Gasleiding
B
Vloeistofleiding
a
Isolatiemateriaal (lokaal te voorzien)
b
Kabelbinder (accessoire)
c
Isolatiedelen: Groot (gasleiding), klein (vloeistofleiding)
(accessoires)
d
Flaremoer (bevestigd op de unit)
e
Aansluiting koelmiddelleiding (bevestigd op de unit)
f
Unit
g
Afdichtingskussens: Middelgroot 1 (gasleiding),
middelgroot 2 (vloeistofleiding) (accessoires)
1
Draai de naden van de isolatiedelen naar boven.
2
Bevestig ze aan de basis van de unit.
3
Maak de kabelbinders vast rond de isolatiedelen.
4
Draai het afdichtingskussen van de basis van de unit tot
de bovenkant van de flaremoer rond de
koelmiddelleiding.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de hele koelmiddelleiding is geïsoleerd.
Blote leidingen kunnen condensatie veroorzaken.
14
Elektrische installatie
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
WAARSCHUWING
Gebruik
ALTIJD
een
stroomtoevoerkabel.
WAARSCHUWING
Gebruik een alpolige schakelaar met een contactscheiding
van minstens 3 mm om het contact volledig te verbreken
onder overspanningscategorie III.
WAARSCHUWING
Als het netsnoer beschadigd is, MOET de fabrikant, zijn
vertegenwoordiger,
zijn
gelijkaardige bevoegde personen het snoer vervangen om
een gevaarlijke situatie te voorkomen.
FXFA20~125A2VEB
VRV-systeemairconditioner
3P599604-1C – 2020.10
de
koelmiddelleiding
B
d
b
e f
a
b
c
d
b
3
2
3
1
g
g
4
4
meeraderige
kabel
servicevertegenwoordiger
met
14.1
Specificaties van de
standaardcomponenten van de
bedrading
e f
Onderdeel
(a)
Voedingska
MCA
bel
2
Spanning
Fase
Frequentie
Draaddikte
n
Transmissiebedrading
Kabel
gebruikersinterface
Aanbevolen lokale
zekering
Reststroomapparaat
(a)
MCA=Minimum circuitampère. De opgegeven waarden zijn
maximumwaarden (zie elektrische data van binnenunit voor
precieze waarden).
14.2
Elektrische bedrading aansluiten
op de binnenunit
OPMERKING
▪ Volg het bedradingsschema (bij de unit geleverd, op de
binnenkant van het servicedeksel).
▪ Voor instructies over de aansluiting van de optionele
apparatuur, zie de bij optionele apparatuur geleverde
montagehandleiding.
▪ Zorg ervoor dat de elektrische bedrading goed zit zodat
het servicedeksel nadien weer goed kan worden
aangebracht.
als
De bedrading van de voeding en van de transmissie moeten
afzonderlijk worden gehouden. Beide bedradingen moeten ALTIJD
op minstens 50 mm van elkaar worden gehouden om eventuele
elektrische storingen te voorkomen.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de voedingskabel en de transmissiekabel
van elkaar gescheiden blijven. De transmissiebedrading en
de voedingsbedrading mogen kruisen, maar ze mogen
NIET parallel lopen.
of
1 Verwijder het servicedeksel.
2 Kabel gebruikersinterface: Geleid de kabel door het frame,
sluit hem aan op het klemmenblok (P1, P2) en maak hem vast
met een kabelbinder.
3 Transmissiekabel: Geleid de kabel door het frame, sluit hem
aan op het klemmenblok (controleer of de symbolen F1, F2
overeenstemmen met die op de buitenunit) en maak hem vast
met een kabelbinder.
4 Voedingskabel: Geleid de kabel door het frame en sluit hem
aan op het klemmenblok (L, N, aarding).
a
Onderbreker
b
Reststroomapparaat
14 Elektrische installatie
Klasse
20~40 50+63
80
100
0,3 A
0,4 A
0,6 A
0,8 A
220~240 V
1~
50/60 Hz
2
1,5 mm
(3-aderige kabel)
H07RN-F (60245 IEC 66)
2
0,75 tot 1,25 mm
(2-aderige kabel)
H05RN-F (60245 IEC 57)
Gebruikersinterface - maximum 500 m
6 A
Moeten voldoen aan de toepasselijke
wetgeving
a
b
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
125
1,3 A
19