22
• Druk op het gewenste functiesymbool.
Dit wordt aan de gekozen toets
toegewezen.
De voorkeurtoetsen (VT1 – VT5) worden
als volgt ingedeeld:
• Druk op één van de functietoetsen
F01 – F12. Deze begint te knipperen.
• Druk aansluitend op de gewenste VT
toets. Het symbool wordt nu door deze
voorkeurstoets overgenomen.
Aanwijzing voor het rijgedrag en
de decoderinstellingen:
De gegevens voor het rijgedrag van de
locomotief voert u in op de tabbladen 3 en
4. Daar kunt u de waarden van de CVs 2
t/m 8 en 28/29 bewerken.
Let erop dat de waarde van de CVs 2 t/m 8
één voor één uit de locdecoder worden
gelezen en eventueel na wijziging weer in
de locdecoder geschreven moeten
worden. U wijzigt de waarde door het
aantippen van een getal en het ver-
schuiven van een schuifregelaar.
Bij de CVs 28 en 29 kunt u direct een getal
invoeren. Als alternatief kunt u de weerge-
geven opties aanklikken. De Commander
berekent de correcte CV-waarde dan zelf.
Let ook op de handleiding van de decoder.
Aanwijzing voor de
snelheidscurve:
Met de grafische snelheidscurve kunt u op
een eenvoudige manier voor iedere rijtrap
een snelheid vastleggen.
De Commander stelt drie kant en klare
krommes als symbolen ter beschikking.
Kies door het aanklikken het gewenste
symbool. Als alternatief kunt u de
snelheden ook apart invoeren. Sleep met
een gedrukte vinger de balk van de ge-
wenste rijtrap naar de gewenste snelheid.
Aanwijzing voor het
CV–programmeren:
U kunt de CV's apart kiezen en per bit of
als decimaal getal bewerken. Maak alleen
veranderingen wanneer u goed ingewijd
bent in dit thema. Anders kan het
voorkomen dat u verkeerde data in de
locdecoder schrijft en deze niet meer
correct functioneert.
Aanwijzing voor de standaard-
rijtrappen:
Voor iedere loc kunt u drie rijtrappen met
een individuele snelheid invoeren:
langzaam rijden, gemiddelde snelheid en
bedrijfssnelheid. Deze waarden dienen bij
het opstellen van rijwegen als toewijzing
voor locafhankelijke rijsnelheden.
Korte handleiding