6.2. Functietest
1. Zet de hoofdschakelaar op 1.
2. Start het apparaat.
3. Controleer of de rotor draait in de richting die wordt aangegeven door de pijl. Indien de rotatierich-
ting verkeerd is, verwissel dan de aansluitingen van de toevoerkabels in de hoofdstroomschakelaar.
6.3. De luchtstroom afstellen
Voor optimale prestaties moeten de proces- en de regeneratieluchtstroom correct worden afgesteld.
Neem contact op met Munters voor hulp bij de installatie en instellingen.
1. Pas de kleppen die zijn geïnstalleerd in het afvoerkanaal voor droge lucht en de toevoerkanalen
voor regeneratielucht aan de juiste nominale luchtstroom aan.
2. Start de ontvochtiger en laat deze gedurende 8 minuten op vol vermogen draaien om de regenera-
tieluchtverwarming op zijn normale bedrijfstemperatuur te laten komen.
3. Controleer of het temperatuurverschil tussen de regeneratieluchttoevoer en de regeneratietempera-
tuur 95 °C bedraagt (tolerantielimiet van ±5 °C). Als het temperatuurverschil buiten de tolerantie-
grens van 5% ligt, kan de regeneratieluchtklep in kleine stappen worden aangepast totdat de rege-
neratietemperatuur binnen de vermelde toleranties ligt. Laat de temperatuur na elke aanpassing
stabiliseren.
VOORBEELD: toevoerluchttemperatuur 15 °C en regeneratieluchttemperatuur 110 °C = temperatuur-
stijging 95 °C.
20
Ontvochtiger ML420-1350, MLT800-1400