• De kanalen voor de proceslucht moeten zijn geïsoleerd om te voorkomen dat er zich condens vormt
aan de buitenkant van het kanaal telkens wanneer de temperatuur van de lucht binnen in het kanaal
beneden de dauwpunttemperatuur komt van de buitenlucht die door de kanalen wordt geleid.
• De kanalen moeten altijd worden geïsoleerd wanneer er gevaar op bevriezing bestaat.
• De natte lucht die de luchtontvochtiger verlaat, zal door het hoge vochtgehalte op de binnenzijde van
de kanaalwanden condenseren. Deze condensvorming kan worden beperkt door de kanalen te isole-
ren.
• Horizontale natte-luchtkanalen moeten onder licht afschot worden geïnstalleerd (van de luchtontvoch-
tiger af) om eventuele condens af te voeren. Op de laagste punten van het natte-luchtafvoerkanaal
moeten geschikte condensafvoeren worden geïnstalleerd.
• Zorg bij het ontwerpen en installeren van de kanalen voor voldoende ruimte voor bediening en onder-
houd.
• Om overdracht van geluid en/of trillingen via vaste kanalen te beperken, moeten luchtdichte flexibele
verbindingen van goede kwaliteit worden toegepast.
• Kanalen die direct op de eenheid zijn aangesloten, moeten afzonderlijk worden ondersteund om be-
lastingen op de eenheid tot een minimum te beperken.
• Er moeten regelkleppen voor het afstellen van de luchtstroom worden aangebracht in het afvoerka-
naal voor droge lucht en het toevoerkanaal voor regeneratielucht. Voor een effectieve werking van
het apparaat zijn correcte luchtstromen van groot belang.
• De totale drukval in de proces- en regeneratieluchtkanalen mag niet hoger zijn dan de beschikbare
druk van de ventilatoren van de luchtontvochtiger.
B
1
2
A
Vereiste kanalen voor installatie
A.
Procesluchttoevoer
B.
Droge-luchtafvoer
C.
Regeneratieluchttoevoer
D.
Natte-luchtafvoer
Ontvochtiger ML420-1350, MLT800-1400
ML
Munter s
1.
Klep voor droge lucht
2.
Externe filterkast (optie)
3.
Kanaalovergang
4.
Regeneratieluchtverwarming
5.
Af-/toevoerkanaal (draadgaas)
5
C
4
5
D
3
15