10
|
Configuratie
Uitgebreide handleiding voor de installateur
160
OPMERKING
Gemiddelde afgevertemperatuur = aanvoerwatertemperatuur - (Delta T)/2
Dit betekent dat bij een zelfde instelpunt van de aanvoerwatertemperatuur de
gemiddelde afgevertemperatuur van de radiatoren lager is dan die van de
vloerverwarming, vanwege een grotere delta T.
Voorbeeld radiatoren: 40–10/2=35°C
Voorbeeld vloerverwarming: 40–5/2=37,5°C
Om te compenseren, kunt u:
▪
De weersafhankelijke curve gewenste temperaturen verhogen [2.5].
▪
Modulatie van de aanvoerwatertemperatuur inschakelen en de maximale
modulatie verhogen [2.C].
Instelpuntbereik
U kunt het bereik van de aanvoerwatertemperatuur voor de primaire
aanvoerwatertemperatuurzone begrenzen. Deze instelling dient om een verkeerde
aanvoerwatertemperatuur (nl. te warm of te koud) te voorkomen. Daarom kan het
beschikbare bereik voor de gewenste verwarmingstemperaturen geconfigureerd
worden.
OPMERKING
Bij een toepassing met vloerverwarming is het belangrijk om de maximale
uitlaatwatertemperatuur bij het verwarmen te beperken volgens de specificaties van
de vloerverwarmingsinstallatie.
INFORMATIE
Enkel voor EHVZ: als de binnenunit is aangesloten op een hogetemperatuur-
afgiftesysteem en er is een gelijktijge vraag in beide afgiftezones, en als het
instelpunt van het aanvoerwater hoger dan 60°C wordt ingesteld in het volledige
werkbereik, dan kan er een toename zijn van het energieverbruik.
OPMERKING
▪
Wanneer de bereiken voor de aanvoerwatertemperaturen aangepast worden,
moeten ook alle gewenste aanvoerwatertemperaturen aangepast worden, zodat
ze binnen de grenswaarden blijven.
▪
Zorg steeds voor een evenwicht tussen de gewenste aanvoerwatertemperatuur
met de gewenste kamertemperatuur en/of de capaciteit (in functie van de
kenmerken
aanvoerwatertemperatuur is het resultaat van verschillende instellingen
(voorgeprogrammeerde waarden, omschakelwaarden, weersafhankelijke curven,
aanpassing). Bijgevolg kunnen te hoge of te lage aanvoerwatertemperaturen
overtemperaturen of gebrek aan capaciteit veroorzaken. Door het bereik van de
aanvoerwatertemperaturen te beperken tot geschikte waarden (afhankelijk van
de warmteafgever) kunnen dergelijke situaties vermeden worden.
Voorbeeld: In de verwarmingsmodus moet de aanvoerwatertemperatuur
voldoende hoger zijn dan de kamertemperaturen. Om te voorkomen dat de kamer
niet naar wens opwarmt, stelt u de minimale aanvoerwatertemperatuur in op
28°C.
van
de
geselecteerde
warmteafgevers).
De
gewenste
ERGA04~08EA + EHVZ04+08S18+23EA
Daikin Altherma 3 R F
4P629093-1A – 2021.11