Hoofdstuk 3. Foutwonderen en probleemoplossing
Pijp problemen
3.2.2.2
Leidinggerelateerde problemen kunnen het gevolg zijn van het niet naleven van de installatie-instructies, zoals
Hoofdstuk 1, Installatie,
beschreven in
Programmering,
voor details). Verreweg de meest voorkomende leidingproblemen zijn de volgende:
• Het verzamelen van materiaal op de transducerlocatie(s). Opgehoopt vuil op de transducerlocatie(s) zal de
overdracht van de ultrasone signalen verstoren. Hierdoor zijn nauwkeurige debietmetingen niet mogelijk.
Heruitlijning van de stroomcel of transducers lost dergelijke problemen vaak op, en in sommige gevallen
kunnen transducers worden gebruikt die in de stroomstroom uitsteken. Raadpleeg
voor meer details over correcte installatieprocedures.
• Onnauwkeurige leidingmetingen. De nauwkeurigheid van de debietmetingen is niet beter dan de
nauwkeurigheid van de geprogrammeerde leidingafmetingen. Bij een door Panametrics geleverde
doorstroomcel worden de juiste gegevens in de documentatie opgenomen. Meet voor andere stroomcellen
de wanddikte en diameter van de buis met dezelfde nauwkeurigheid die gewenst is voor de
stroomsnelheidsmetingen. Controleer de buis ook op deuken, excentriciteit, lasvervorming, rechtheid en
andere factoren die onnauwkeurige metingen kunnen veroorzaken. Raadpleeg
voor instructies over het programmeren van de leidinggegevens.
Naast de werkelijke buisafmetingen moeten de weglengte (P) en de axiale afmeting (L), gebaseerd op de
daadwerkelijke montagelocaties van de transducer, nauwkeurig in de debietmeter worden geprogrammeerd.
Voor een Panametrics-stroomcel worden deze gegevens bij de documentatie van het systeem gevoegd. Als
de transducers op een bestaande leiding worden gemonteerd, moeten deze afmetingen nauwkeurig worden
gemeten.
• De binnenkant van de leiding of flowcell moet relatief schoon zijn. Overmatige opbouw van kalkaanslag,
roest of vuil zal de stroommeting verstoren. Over het algemeen zal een dunne laag of een stevige, goed
hechtende opbouw op de buiswand geen problemen veroorzaken. Losse kalkaanslag en dikke coatings
(zoals teer of olie) zullen de ultrasone transmissie verstoren en kunnen leiden tot onjuiste of onbetrouwbare
metingen.
3.2.3
Transducer/Buffer Problemen
Ultrasone transducers zijn robuuste, betrouwbare apparaten. Ze zijn echter onderhevig aan fysieke schade door
verkeerd gebruik en chemische aanvallen. De volgende lijst met mogelijke problemen is gegroepeerd op
transducertype. Neem contact op met Panametrics als u een transducergerelateerd probleem niet kunt oplossen.
• Lekken: Lekkages kunnen optreden rond de transducerbuffers en/of de stroomcelfittingen. Repareer
dergelijke lekken onmiddellijk. Als de lekkende vloeistof bijtend is, controleer dan zorgvuldig de transducer
en kabels op schade nadat het lek is gerepareerd.
• Corrosieschade: Als het buffermateriaal van de transducer niet juist is gekozen voor de beoogde
toepassing, kunnen ze corrosieschade oplopen. De schade treedt meestal op bij de elektrische connector
of op het gezicht. Als corrosie wordt vermoed, verwijdert u de transducer uit de doorstroomcel en
inspecteert u de elektrische bufferconnector en het transduceroppervlak zorgvuldig op ruwheid en/of
putjes. Elke op deze manier beschadigde transducer moet worden vervangen. Neem contact op met
Panametrics voor informatie over transducers in materialen die geschikt zijn voor de toepassing.
• Interne schade: Een ultrasone transducer bestaat uit een keramisch kristal dat aan de behuizing van de
transducer is bevestigd. De hechting tussen het kristal en de kast of het kristal zelf kan worden beschadigd
door extreme mechanische schokken en/of extreme temperaturen. Ook kan de interne bedrading worden
gecorrodeerd of kortgesloten als verontreinigingen de transducerbehuizing binnendringen.
• Lichamelijke schade: Transducers kunnen fysiek beschadigd raken door ze op een hard oppervlak te laten
vallen of door ze tegen een ander voorwerp te stoten. De transducerconnector is het meest kwetsbare
onderdeel en is het meest onderhevig aan schade. Kleine beschadigingen kunnen worden gerepareerd door
de connector voorzichtig terug in vorm te buigen. Als de connector niet kan worden gerepareerd, moet de
transducer worden vervangen.
BELANGRIJK: Transducers moeten paarsgewijs worden vervangen. Raadpleeg Hoofdstuk 2, Programmeren, om de
nieuwe transducergegevens in de meter in te voeren.
Als de instructies in deze sectie het probleem niet oplossen, neem dan contact op met Panametrics voor assistentie.
28
of van onjuiste programmering van de meter (zie
Hoofdstuk 2,
Hoofdstuk 1, Installatie,
Hoofdstuk 2, Programmeren,
PanaFlow™ XMT1000