§ 18 Repareren
(1) De ondernemer moet ervoor zorgen dat verbruiks-
installaties alleen gerepareerd worden door
personen die hij daar opdracht toe heeft gegeven,
en dat voor de reparatie alleen geschikte
vervangingsonderdelen en hulpmiddelen ter
beschikking gesteld en gebruikt worden.
(2) De ondernemer moet ervoor zorgen dat delen van
verbruiksinstallaties die onderhevig zijn aan slijtage
en veroudering, ten laatste na 8 jaar vervangen
worden. Dit geldt niet als de goede staat bevestigd
is door een deskundige.
§ 22 Installaties op vloeibaar gas voor
bouwwerkzaamheden
(1) Afwijkend van § 6 punt 6 mogen voor bouwwerk-
zaamheden drukgasflessen en verbruiksinstallaties
in ruimtes en omgevingen onder de begane grond
worden opgesteld als dit om bedrijfstechnische
redenen noodzakelijk is en natuurlijke of technische
ventilatie de vorming van een explosieve
atmosfeer en de vorming van een voor de
gezondheid schadelijk afvoergas-luchtmengsel en
zuurstofgebrek verhindert en de installatie op
vloeibaar gas onder permanent toezicht staat.
(2) De ondernemer moet ervoor zorgen dat
drukgasflessen voor de voeding van de
verbruiksinstallaties onder de begane grond
– bij langere werkonderbrekingen en
– lege drukgasflessen
onmiddellijk verwijderd worden.
(3) In tunnels, mijngangen, rioleringen en ruimtes met
een gelijkaardige constructie mogen flessen met
een toegelaten vulgewicht van meer dan 14 kg
alleen dan gebruikt worden, als de ondernemer
hiervoor de volgens de plaatselijke verhoudingen
vereiste extra veiligheidsmaatregelen vastgelegd
en voor de installatie op vloeibaar gas een in het
bedrijf van installaties op vloeibaar gas geïnstru-
eerde verzekerde persoon aangewezen heeft, die
1. de veiligheidstechnische toestand van de
installatie dagelijks moet controleren en
2. moet toezien op de opstelling van de installaties
op vloeibaar gas en op de vervanging van de
drukgasflessen.
(4) Als in een ruimte of in een nauwere omgeving van
een bouwwerf het gebruik van meerdere installa-
ties op vloeibaar gas noodzakelijk is, dan moet de
ondernemer de onderlinge afstand en de vereiste
extra veiligheidsmaatregelen vastleggen al naar-
gelang de plaatselijke verhoudingen.
(5) De ondernemer moet ervoor zorgen dat verbruiks-
inrichtingen in ruimtes alleen werken als
– de verbruiksinrichtingen een voor de
verbranding toereikende hoeveelheid lucht
wordt toegevoerd en
– de afvoergassen via gasafvoerkanalen naar de
open lucht worden geleid.
8
Een voor de verbranding toereikende hoeveelheid lucht
wordt toegevoerd als b.v.
1. het volume van de ruimte in m³ minstens over-
eenkomt met de 10-voudige nominale warmte-
belasting in kW van alle in de ruimte werkende
apparaten en door ramen en deuren een
natuurlijke luchtcirculatie gegarandeerd is of
2. er continu open ventilatieopeningen volgens de
uitvoeringsinstructies in § 14 punt 1 voorhanden
zijn.
(6) Afwijkend van punt 5 mogen verbruiksinrichtingen
zonder gasafvoerleiding in ruimtes werken als
– deze goed be- en ontlucht zijn en
– het aandeel voor de gezondheid schadelijke
stoffen in de ingeademde lucht geen
schadelijke concentratie bereikt.
Een goede natuurlijke be- en ontluchting is
b.v.gegarandeerd als.
1. het volume van de ruimte in m³ minstens over-
eenkomt met de 30-voudige nominale warmte-
belasting in kW van alle in de ruimte werkende
apparaten en door ramen en deuren een
natuurlijke luchtcirculatie gegarandeerd is of
2. continu open ventilatieopeningen voor de toe-
en afvoerlucht in de buurt van plafond en vloer
voorhanden zijn, waarvan de grootte in m²
minstens overeenkomt met de 0,003-voudige
nominale warmtebelasting in kW van alle in de
ruimte werkende apparaten.
(5) De ondernemer moet ervoor zorgen dat verbruiks-
inrichtingen in ruimtes alleen werken als
– de verbruiksinrichtingen een voor de verbranding
toereikende hoeveelheid lucht wordt
toegevoerd en
– de afvoergassen via gasafvoerkanalen naar de
open lucht worden geleid.
(7) Afwijkend van punt 5 mogen in ruimtes met een
voor de verbranding toereikende luchttoevoer voor
het drogen van deze ruimtes verwarmingsapparaten
gebruikt worden. In deze ruimtes is het voort-
durende verblijf van personen verboden. Op het
verbod moet aan de ingangen van de ruimtes door
het algemene verbodsteken met een extra bord
met het opschrift „Het voortdurende verblijf van
personen in deze ruimtes is verboden" gewezen
worden.
(12) Bij bouwwerkzaamheden moeten verbruiksin-
richtingen zo worden opgesteld, dat er door afvoer-
gassen of stralingswarmte geen brand kan ontstaan.
(13) In ruimtes boven de begane grond mogen verbruiks-
inrichtingen voor het drogen en verwarmen in het
doorlopende bedrijf onder de volgende voorwaarden
worden ingezet:
1. De drukgasflessen moeten boven de begane
grond worden opgesteld.
2. De vloeibaar gas- en slangleidingen moeten via
een lekgasbeveiliging worden aangesloten.