Het apparaat installeren en configureren > Netwerkconfiguratie
Netwerkconfiguratie
Het bekabelde netwerk configureren
Het apparaat is uitgerust met een netwerkinterface, die compatibel is met netwerkprotocollen zoals TCP/IP (IPv4),
TCP/IP (IPv6), NetBEUI, en IPSec. Het maakt afdrukken via het netwerk op Windows, Macintosh, UNIX en andere
platformen mogelijk.
Stel TCP/IP (IPv4) in om verbinding te maken met het Windows-netwerk.
Zorg ervoor dat de netwerkkabel is aangesloten voordat u de instellingen configureert.
LAN-kabel aansluiten (pagina 2-7)
Voor informatie over de overige netwerkinstellingen, raadpleeg:
Engelse gebruikershandleiding
IPv4 instellingen
1
2
Roep het scherm op.
[Menu] toets > [▲] [] toets > [Bedraad netwerk] > [►] toets > [▲] [] toets > [TCP/IP] >
[OK] toets
Configureer de instellingen.
1
[▲] [] toets > [Aan] > [OK] toets
2
Druk op de toets [►] wanneer "TCP/IP Aan" wordt weergegeven.
3
[▲] [] toets > [DHCP] > [OK] toets > [▲] [] toets > [Uit] > [OK] toets
4
[▲] [▼] toets > [IP-adres] > [OK] toets
5
Stel het IP-adres in.
OPMERKING
U kunt een waarde tussen 000 en 255 instellen.
Druk op de toets [▲] of [▼] om een nummer in te geven.
Druk op de toets [◄] of [►] om de cursor naar links en rechts te verplaatsen.
6
Druk op de toets [OK].
7
[▲] [▼] toets > [Subnetmasker] > [OK] toets
8
Stel het subnetmasker in.
OPMERKING
U kunt een waarde tussen 000 en 255 instellen.
Druk op de toets [▲] of [▼] om een nummer in te geven.
Druk op de toets [◄] of [►] om de cursor naar links en rechts te verplaatsen.
9
Druk op de toets [OK].
10[▲] [▼] toets > [Standaard Gateway] > [OK] toets
2-16