Met de peer-to-peer-methode
Met deze methode wordt het printerstuurprogramma in zijn geheel op elke client geïnstalleerd.
Netwerkclients behouden de controle over wijzigingen met betrekking tot stuurprogramma's. De
client handelt het verwerken van zijn afdruktaken af.
1
Klik op Start
2
Klik op Printer toevoegen om de wizard Printer toevoegen te starten.
3
Klik op Netwerkafdrukserver.
4
Selecteer de netwerkprinter in de lijst met gedeelde printers. Mocht de printer niet in de lijst
staan, geef dan het pad naar de printer in het tekstvak op.
Het pad dient deze indeling te hebben:
\\<naam_van_hostserver>\<naam_van_gedeelde_printer>
Opmerking: Als dit een nieuwe printer is, wordt u mogelijk gevraagd een
printerstuurprogramma te installeren. Als er geen geschikt stuurprogramma in het
systeem beschikbaar is, dient u het pad naar beschikbare stuurprogramma's op te
geven.
De naam van de hostserver is de naam van de server die als host in het netwerk optreedt. De
naam van de gedeelde printer is de naam die tijdens de installatie op de server is toegekend.
5
Klik op OK.
6
Selecteer of u deze printer als de standaardprinter voor de client wilt instellen en klik daarna
op Voltooien.
7
Druk een testpagina af om de installatie van de printer te controleren (zie
afdrukken" op pagina
Macintosh
Opmerking: Een PostScript-beschrijvingsbestand (PPD) geeft gedetailleerde informatie over
de mogelijkheden van de printer voor de UNIX- of Macintosh-computer.
Als u naar een netwerkprinter wilt afdrukken, dient elke Macintosh-gebruiker een aangepast
PDD-bestand (PostScript-printerbeschrijvingsbestand) te installeren en een bureaubladprinter op de
computer (Mac OS 8.6 tot 9.x) te installeren of een afdrukwachtrij in Afdrukbeheer (Mac OS X) te
maken. Volg de aanwijzingen voor uw besturingsysteem.
Instellingen
Printers.
96).
Software en netwerktaken
102
"Een testpagina