5.3
Gebruik van de drukmeter
De meter dient om de druk van het koelmiddel in de warmtepomp te controleren.
De waarden die het aangeeft kunnen sterk variëren, afhankelijk van het klimaat, de temperatuur en de
atmosferische druk.
Wanneer de warmtepomp in werking is:
De naald van de meter geeft de druk van het koelmiddel aan.
Gemiddeld werkingsbereik tussen 250 en 400 psi (ongeveer 1,7 en 2,7 MPa), afhankelijk van de omge-
vingstemperatuur en de atmosferische druk.
Wanneer de warmtepomp uitgeschakeld is:
De naald geeft dezelfde waarde aan als de omgevingstemperatuur (binnen een paar graden) en de bijbe-
horende atmosferische druk (tussen 150 en 350 PSI maximum, d.w.z. ongeveer 1 tot 2,4 MPa).
Indien lange tijd ongebruikt gelaten:
Controleer de drukmeter voordat u de warmtepomp opstart. Deze moet ten minste 80 psi (ongeveer
0,6 MPa) bedragen.
Als de druk te ver daalt, zal de warmtepomp een foutmelding geven en automatisch in de "veilige"
modus gaan.
Dit betekent dat er een koelmiddellekkage is geweest en dat u een gekwalificeerde technicus moet
bellen om het te vervangen.
5.4
Antivriesbescherming
LET OP: Om het antivriessysteem te laten werken, moet de warmtepomp van stroom voorzien
zijn en moet de circulatiepomp ingeschakeld zijn. Als de circulatiepomp servogestuurd is door
de warmtepomp, zal hij automatisch geactiveerd worden.
Wanneer de warmtepomp standby staat, controleert het systeem de omgevingstemperatuur en de water-
temperatuur, om zo nodig het antivriesprogramma te activeren.
Het antivriesprogramma wordt automatisch geactiveerd wanneer de omgevingstemperatuur of de tem- pe-
ratuur van het water minder dan 2°C bedraagt en wanneer de warmtepomp langer dan 2 uuren uitgescha-
keld is geweest.
Wanneer het antivriesprogramma actief is, activeert de warmtepomp zijn compressor en de circulatiepomp
om het water opnieuw op te warmen tot de temperatuur van het water meer dan 2°C bedraagt.
De warmtepomp verlaat automatisch de antivriesstand wanneer de omgevingstemperatuur hoger is dan of
gelijk is aan 2°C, of wanneer de warmtepomp door de gebruiker geactiveerd wordt.
5. Bediening
29