5.1
Bediening
Gebruiksvoorwaarden
Om de warmtepomp normaal te laten werken, moet de temperatuur van de omgevingslucht tussen -25°C
en 43 °C liggen.
Voorafgaande kennisgeving
Aanbevelingen vóór het opstarten Alvorens de warmtepomp in te schakelen:
✔
Controleer of het apparaat goed vastzit en stabiel staat.
✔
Controleer of de drukmeter een druk van meer dan 80 psi aangeeft.
✔
Controleer of de elektrische bedrading goed op de aansluitingen is aangesloten.
✔
Controleer de aarding.
✔
Controleer of de hydraulische aansluitingen goed vastzitten en of er geen water lekt.
✔
Controleer of het water goed circuleert in de warmtepomp en of het debiet voldoende is.
✔
Verwijder elk overbodig voorwerp of gereedschap uit de buurt van het apparaat.
Bediening
1. Activeer de stroomvoorzieningsbeveiliging van het toestel (differentieelschakelaar en stroomonderbreker).
2. Activeer de circulatiepomp, als die niet servogestuurd is.
3. Controleer de by-pass-opening en de regelkleppen.
4. Activeer de warmtepomp door eenmaal op
5. Stel de klok van de afstandsbediening in.
6. Kies de gewenste temperatuur met behulp van een van de modi van de afstandsbediening.
7. De compressor van de warmtepomp zal na enkele ogenblikken opstarten.
U hoeft nu alleen nog maar te wachten tot de vereiste temperatuur bereikt is.
LET OP: Onder normale omstandigheden kan een geschikte warmtepomp het water in
een zwembad met 1°C tot 2°C per dag verwarmen. Het is dus heel normaal dat u geen
temperatuurverschil in het systeem voelt wanneer de warmtepomp werkt.
Een verwarmd zwembad moet afgedekt worden om warmteverlies te voorkomen.
5.2
Servo-regeling van de circulatiepomp
Als u een circulatiepomp op de klemmen P
aangedreven wanneer de warmtepomp werkt.
5. Bediening
SET
IN
NO
ROOM
OUT
VALUE
TEMP
h
MIN
HUM
%
F
1
FAN
AUTO
2
.
en P
hebt aangesloten, wordt deze automatisch elektrisch
1
2
28
h
MIN
%
F
ON
OFF