3. Installeren
3.9.2. Parallelle aansluiting van motoren
De frequentieomvormer kan een aantal paral-
lel aangesloten motoren besturen. Het totale
stroomverbruik van de motoren mag niet gro-
ter zijn dan de nominale uitgangsstroom I
van de frequentieomvormer.
3
Als de motorvermogens sterk verschillen, kunnen er bij de start en bij lage toerentallen problemen
optreden. Dit komt omdat de relatief hoge ohmse weerstand in de stator van kleine motoren een
hogere spanning vereist bij de start en bij lage toerentallen.
3.9.3. Thermische motorbeveiliging
Het thermo-elektronische relais in de frequentieomvormer is UL-goedgekeurd voor enkelvoudige
motorbeveiliging wanneer parameter 1-90
parameter 1-24
Thermische motorbeveiliging kan ook worden gerealiseerd met behulp van de PTC-thermistorop-
tiekaart, MCB 112. Deze kaart is ATEX-gecertificeerd voor het beveiligen van motoren in explosieve
omgevingen, Zone 1/21 en Zone 2/22. Zie de Design Guide voor meer informatie.
70
NB!
Een installatie waarbij kabels
worden aangesloten op een ge-
zamenlijke
verbinding
zoals
aangegeven in onderstaande af-
beelding wordt alleen aanbevo-
len bij gebruik van korte kabels.
NB!
Als motoren parallel zijn aange-
sloten, kan par. 1-29
Autom.
aanpassing motorgeg. (AMA)
niet worden gebruikt.
NB!
In systemen met parallel aange-
sloten motoren kan het thermo-
elektronische relais (ETR) van
de
frequentieomvormer
niet
worden gebruikt als motorbe-
veiliging voor de afzonderlijke
motor. Daarom zijn er extra mo-
torbeveiligingen nodig, zoals
thermistoren in iedere motor of
aparte
thermische
relais
(stroomonderbrekers zijn niet
geschikt als beveiliging).
Motorstroom
is ingesteld op de nominale motorstroom (zie motortypeplaatje).
MG.33.U1.10 – VLT
®
M,N
Therm. motorbeveiliging
is ingesteld op
is een geregistreerd handelsmerk van Danfoss
®
VLT
AutomationDrive FC 300
Bedieningshandleiding High Power
ETR-uitsch
. en