Indien er een motor uitvalt en de bestuurder op de andere motoren naar de haven terug wil keren, moet
de uitgevallen motor volledig omhoog getrimd worden. Anders kan de Engine Guardian-bescherming van
functionerende motoren zichzelf namelijk inschakelen, vanwege de mogelijkheid dat de aandrijvingen tegen
elkaar botsen.
Procedure voor inlopen van de motor
BELANGRIJK: Als de inloopprocedures voor de motor niet in acht worden genomen, kan de motor
slechter presteren gedurende zijn gehele levensduur en kan er motorschade ontstaan. Volg altijd de
inloopprocedures.
1.
Laat tijdens de eerste twee bedrijfsuren de motor met gevarieerde gasklepinstellingen draaien tot 4500
omw/min of op driekwart volgas. Geef niet plotseling heel veel gas en zorg ervoor dat de motor niet
langere tijd stationair draait.
2.
Gedurende de volgende acht bedrijfsuren dient u niet langer dan vijf minuten achter elkaar met vol gas
te draaien.
Brandstof opgeraakt – het brandstofsysteem op gang brengen
Als de motor zonder brandstof komt te staan, moet het brandstofsysteem op gang worden gebracht nadat de
brandstoftank is bijgevuld. De brandstoftoevoermodule (FSM) heeft geen ontluchting en om het systeem op
gang te brengen moet de lucht worden afgevoerd terwijl de brandstofpompen aan het werk zijn.
BELANGRIJK: Als u de contactsleutel regelmatig omdraait zonder de tank het systeem te ontluchten, kan dat
de brandstofpompen beschadigen, en het is bovendien geen effectieve methode om het brandstofsysteem
weer op gang te brengen.
Het doel is om het brandstofsysteem te ontluchten via de brandstofinjectoren, terwijl de motor tornt zodat de
brandstof naar de brandstofmodule kan stromen.
1.
Breng de motor, indien mogelijk, in een verticale of bijna verticale trimpositie.
2.
Controleer of de brandstoftoevoerslang van het vaartuig is aangesloten op de inlaatfitting van het
brandstofsysteem van de buitenboordmotor.
3.
Draai de contactsleutel naar ON. De brandstofpompen gaan ongeveer vijf seconden draaien.
4.
Draai de contactsleutel naar START en laat hem los. De ECM regelt de activering van de startmotor.
De startmotor mag maximaal acht seconden doordraaien.
NB: Bij het opstarten van een brandstofsysteem nadat de brandstof is opgeraakt, kan resterende brandstof
ertoe leiden dat de motor start en stopt, waardoor het doordraaien van de motor wordt onderbroken.
5.
Ga door met het naar ON en START draaien van de contactsleutel, totdat de motor blijft lopen.
BELANGRIJK: Laat de startmotor 20 tot 30 seconden afkoelen tussen startpogingen die de volle acht
seconden duren. Beperk het aantal startpogingen die de volle acht seconden duren, tot een maximum van
vijftien pogingen.
6.
Zodra de motor start, draait hij in eerste instantie mogelijk onregelmatig stationair, terwijl de resterende
lucht uit het brandstofsysteem wordt verwijderd.
7.
Als het brandstofsysteem niet na vijftien startpogingen die de volle acht seconden duren, dient u
contact op te nemen met een erkende Mercury-dealer om het brandstofsysteem op gang te helpen
met een ontluchtingsslang voor de brandstofrail.
De motor starten
Voordat u de motor start, leest u:Controlelijst vóór het starten, speciale bedieningsinstructies, Procedure voor
het inlopen van de motor, Schakelen in deze sectie, alsmede de beschrijving van de functies en bediening
van de afstandsbediening in de sectie Functies en bedieningselementen.
Als er onvoldoende koelwater is, raken de motor, de waterpomp en andere onderdelen oververhit en lopen
ze schade op. Zorg tijdens gebruik voor voldoende watertoevoer naar de waterinlaten.
1.
Controleer het motoroliepeil. Zie Onderhoud - Motoroliepeil controleren.
BEDIENING
KENNISGEVING
52
nld