3
Montage
3.1
Montage- en installatietips
•
De installatie van de brandmeldcentrale is alleen in droge, schone, gemakkelijk toegankelijke en voldoende
verlichte ruimtes toegestaan. De omgevingsomstandigheden moeten voldoen aan NEN 2535 §10.5.1.
•
De brandmeldcentrale moet met hiervoor geschikt bevestigingsmateriaal (schroeven en pluggen) zonder
mechanische vervorming op een plat montageoppervlak gemonteerd worden. De brandmeldcentrale mag
enkel na vakkundige bevestiging aan een wand of montageoppervlak met voldoende draagvermogen in
bedrijf worden genomen.
•
Hoge elektrische / elektronische en mechanische invloeden vermijden. Dit is vooral geldig voor de montage
van de brandmeldcentrale, componenten en installatiebekabeling vlak bij fluorescerende lampen of
stroomkabels
en
scheidingswanden.
•
Bedieningselementen en visuele display bij wandbevestiging tussen 800 mm en 1800 mm boven het
standvlak van de gebruiker monteren.
•
De brandmeldcentrale is niet geschikt voor het aansluiten op speciale stroomverzorgingssystemen (bijv.
computer).
Gevaar - elektrische schok!
Montage-
en
brandmeldcentrale uitvoeren!
ESD / EMC-veiligheidsmaatregelen
Voor het omgaan met elektronische bouwgroepen altijd geschikte maatregelen ter afleiding van
statische elektriciteit nemen!
Veiligheids- en functieaarding
Voor het goed functioneren van het apparaat de PE-netstroomverbinding aan de hiervoor
voorziene aansluitklem aansluiten. Bovendien moet de aansluiting voor de functieaarding (FA) met
de potentiaalvereffeningsrails (PVR) verbonden worden.
Inbedrijfname
Na
het
beëindigen
klantengegevensprogrammering moet een complete functionele test van het systeem uitgevoerd
worden.
FB 798227.NL0 / 05.13
de
bevestiging
op
installatiewerkzaamheden
van
de
ingebruikname
vibrerende
onstabiele
alleen
onder
spanningsloze
evenals
Brandmeldcentrale ES Line
oppervlaktes,
zoals
toestand
na
iedere
wijziging
bijv.
dunne
van
de
van
de
7