6.
Herhaal de stappen 3 tot en met 5 om alle
gewenste begeleidingspatronen en
onderdelen te bewerken.
7.
Nadat het bewerken voltooid is, stel dan het
tempo van het ritme naar wens bij.
• Het hier ingestelde tempo wordt het oorspronkelijke
default tempo van het ritme.
8.
cs
Druk op de
(EXIT) toets.
Hierdoor verschijnt een bevestigingsboodschap om te
vragen of u de montages wilt opslaan.
9.
Druk op de
bt
(YES) (ja) toets.
Hierdoor wordt een scherm getoond voor het
specificeren van het gebruikersnummer en de
ritmenaam.
• Als u de montagebewerking zonder opslaan wilt
verlaten, druk dan op de
van op de
bt
(YES) (ja) toets.
Bestemming gebruiker ritmenummer
bt
(NO) (nee) toets in plaats
Ritmenaam
Gebruiken van automatische begeleiding
10.
Stel het gebruikersritmenummer vast waar u
het ritme en een ritmenaam wilt opslaan.
• Verplaats d.m.v. de
cursor naar het gebruikersritmenummer dat en de
ritmenaamletter die u wilt veranderen. Selecteer
(w, q) toetsen het gewenste nummer
d.m.v. de
bt
of de gewenste letter.
• De ritmenaamletters die u kunt selecteren zijn
hieronder te zien. Druk beide
tegelijkertijd in om een spatie in te voeren.
11.
dl
Druk op de
(ENTER) toets.
Hierdoor wordt de data opgeslagen.
• Als het ritmenummer waar u de data opslaat reeds
data bevat, verschijnt een boodschap (Replace?)
(vervangen?) op de display om te bevestigen of u de
bestaande data inderdaad wilt vervangen door de
nieuwe data.
BELANGRIJK!
• Als gebruikersritmedata opgeslagen wordt bij een
gebruikersritmenummer dat reeds data heeft, dan
worden de bestaande data vervangen door de
nieuwe data.
OPMERKING
• Als de hoeveelheid begeleidingspatroon- of de
instrumentdeeldata te groot is om te worden
bewerkt, verschijnt een geheugen vol boodschap
(Memory Full) op de display. Mocht dit gebeuren,
selecteer dan een ander begeleidingspatroon- of
instrumentdeel voor het bewerken.
ct
(u) en
dk
(i) toetsen de
(w en q) toetsen
bt
D-23