Inhoudsopgave
Advertenties
6�
Installatie
De kachel moet worden geïnstalleerd door gekwalificeerd personeel met
inachtneming van EN 10683.
6�1 Waterpas zetten van de kachel
De kachel moet waterpas worden gezet door de pootjes aan te passen (indien
voorzien). Vervolgens moet dit worden gecontroleerd met behulp van een wa-
terpas (Fig. 6.1). A B = Waterpas
6�2 Systeem-aansluitingen
6�2�1 Elektrische aansluiting
De kachel wordt aangesloten op de elektrische stroomvoorziening met behulp
van de meegeleverde stekker. De elektrische stroomvoorziening (stopcontact)
moet gemakkelijk toegankelijk zijn wanneer de kachel wordt geïnstalleerd.
!Let op Als het netsnoer beschadigd is, moet het worden vervangen door de technische
dienst of een gekwalificeerde technicus, om alle mogelijke risico's te voorkomen.
6.2.1.1 Aarde
Het systeem moet worden geaard en worden voorzien van een aardlekschake-
laar in overeenstemming met de van kracht zijnde wet- en regelgeving (Fig. 6.2).
!Let op Het rookkanaal moet zijn eigen aarding hebben.
6�2�2 Aansluiting op een externe klokthermostaat
De kachel kan worden aangesloten op een externe klokthermostaat die de
kachel in- of uitschakelt op basis van de ingestelde temperatuur.
Wanneer de ingestelde temperatuur is bereikt, opent de thermostaat de stroom-
kring waardoor de kachel wordt uitgeschakeld.
De externe thermostaat wordt aangesloten op de twee terminals aan de ach-
terkant van de kachel, die in de fabriek met elkaar verbonden zijn. Koppel de
verbinding los en sluit de twee contactklemmen van de thermostaat aan.
De kachel moet worden ingesteld op configuratie 1 volgens de instructies die
worden gegeven in de paragraaf over "Eerste configuratie".
!Let op Na de eerste installatie van de klokthermostaat, moet de kachel handmatig
worden ingeschakeld, terwijl de klokthermostaat in de "oproep"-status staat.
Deze handeling moet ook worden uitgevoerd in geval van een stroomstoring of
als de kachel handmatig is uitgeschakeld.
!Let op Om overlappende tijdsperiodes te voorkomen, wordt aanbevolen de timer van de kachel uit te schakelen (op OFF
zetten) (zie par. 10.1).
6�2�3 Gebruik met ruimte-sensor
In bepaalde omstandigheden moet de werking van de kachel worden aangepast op basis van de temperatuur die
wordt gemeten door de ruimte-sensor die is geïnstalleerd op de kachel.
De kachel moet worden ingesteld op configuratie 2 volgens de instructies die worden weergegeven in paragraaf 6.3.
6�2�4 Aansluiting op een opslagtank met spoel
De kachel kan worden gebruikt om de temperatuur op peil te houden in een opslagtank die is uitgerust met een
spoel.
In dit geval moet de externe temperatuur-sensor worden losgekoppeld van de kachel en in de sensor-aansluiting
op de opslagtank worden geplaatst.
De kachel moet worden ingesteld op configuratie 3 volgens de instructies die worden weergegeven in paragraaf 6.3.
6�2�5 Aansluiting op een opslagtank zonder spoel
De kachel kan worden gebruikt om de temperatuur op peil te houden in een opslagtank zonder spoel.
In dit geval moet de externe temperatuur-sensor worden losgekoppeld van de kachel en in de sensor-aansluiting
op de opslagtank worden geplaatst.
De kachel moet worden ingesteld op configuratie 4 volgens de instructies die worden weergegeven in paragraaf 6.3.
NL
1 2
I N S TA L L AT I E
Fig� 6�1
Fig� 6�2
Advertenties
Inhoudsopgave
